Posts tonen met het label innovatie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label innovatie. Alle posts tonen

donderdag 15 september 2011

Vergaderend naar de top in de kenniseconomie

De topsectoren
Het bedrijvenbeleid krijgt vorm. Het kabinet gaat onderzoek fiscaal (nog) aantrekkelijker maken, buitenlandse kenniswerkers komen gemakkelijker binnen, innovatief ondernemerschap wordt gestimuleerd. En het kabinet maakt werk van de negen geselecteerde topsectoren. Binnen die sectoren moet meer in kennis geïnvesteerd worden, vooral door bedrijven (private R&D investeringen blijven achter). Ook moeten onderzoeksagenda’s en onderwijsprogramma’s beter aansluiten bij de wensen van de topsectoren. Geld voor onderzoek (NWO, TNO, maar ook universiteiten) zal langzaam maar zeker steeds meer naar deze sectoren verschuiven.

Een sectorale aanpak heeft een aantal bekende nadelen.. Je weet nooit of de winnende sectoren van vandaag ook morgen nog de beste keuze zijn. Nieuwkomers staan op achterstand, terwijl het doel juist is om innovatie te stimuleren. En ander probleem is de sterke verwevenheid tussen sectoren: denk aan de vele raakvlakken tussen de topsectoren chemie, energie, en Hightech systemen en materialen. Juist op de snijvlakken ontstaat vernieuwing. Hoe zinvol is zo’n sectorale indeling dan voor innovatiebeleid? Maar dit terzijde.

Wie niet in een stuurgroep zit telt niet mee.
De Nederlandse kenniseconomie is al jaren een vergader en lobbycarrousel, en met de nieuwe plannen wordt het er niet beter op. Binnen elk van de 9 topsectoren moeten ‘innovatiecontracten’ worden afgesloten, door partners uit de gouden driehoek (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen), waaraan ‘partijen uit de hele kennisketen inhoudelijk en financieel committeren’. De huidige technologische top instituten (TTIs) moeten plaats gaan maken voor ‘Topconsortia voor Kennis en Innovatie’ (TKI’s) waarin, voortbouwend op succesvolle initiatieven, ‘meerdere partijen vraaggestuurd samenwerken aan onderzoek en valorisatie op innovatiethema’s over de gehele keten’. Dat wordt vergaderen en nog eens vergaderen, met stuurgroepen, regiegroepen, verbindingscoördinatoren, regionale overheden, brancheorganisaties, MKB clubs en noem maar op. Er gaat heel veel tijd zitten in het verdedigen van bestaande belangen, en het zoveel mogelijk onderbrengen van lopende projecten in de nieuwe structuren. Grote bedrijven en instellingen domineren het speelveld, wat de kleintjes hebben geen tijd voor dit soort werk, of ze weten de weg niet. Gelukkig is die tijd wel aftrekbaar: het kabinet ontwikkelt een fiscale maatregel waarmee bedrijven hun bijdragen aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) in mindering kunnen brengen op de winstbelasting (RDA+, aftrek indicatief 25%). Maar of het innovatie gaat opleveren? Het begrip innovatiecontract is natuurlijk al een contradictio in terminis.

De regio's doen het ookIntussen gebeurt er in de regio’s ook van alles. De Noordvleugel van de Randstad stimuleert ook topsectoren (bijna dezelfde als nationaal), in de Economic Development Board Amsterdam; ook hier wordt flink vergaderd en gelobbyd in zgn. “clustertafels” (er is 50 miljoen beschikbaar!), en ook hier moet de triple helix vorm krijgen. Min of meer hetzelfde gebeurt in de Zuidveugel, Twente, de Brainport (Eindhoven en omgeving), en vele andere regio’s. Afstemming tussen regio’s laat te wensen over, waardoor vaak weer niet de kritische massa wordt behaald die nodig is (zie mijn eerdere blog over life sciences, en hoe de Vlamingen dat wel goed aanpakken).

Een kenniseconomie uitbouwen is moeilijk, we moeten het nog leren. Maar ik verwacht dat de echte vernieuwing de komende jaren komt van mensen en bedrijven die niet meevergaderd hebben. En dat het toerisme de grootste groeisector van Nederland zal zijn.

woensdag 23 maart 2011

Hoe ontwikkel je een economische strategie voor een regio? Amsterdam vs Helsinki





Stedelijk regio’s in de hele wereld zoeken naar manieren om hun economisch beleid te vernieuwen. Meer samenwerken is het devies, om mee te kunnen in de kenniseconomie. In de eerste plaats tussen gemeenten in dezelfde stedelijke regio (elkaar beconcurreren heeft weinig zin maar gebeurt maar al te vaak), maar ook tussen bedrijfsleven, overheid en onderwijs/onderzoeksinstellingen.

Maar hoe pak je zoiets eigenlijk aan?

De Metropoolregio Amsterdam (inclusief o..a Haarlem, Schiphol en Almere) heeft, na stevige kritiek van de OESO op de regionale kenniseconomie, de EDBA opgericht, in goed Nederlands de Economic Development Board Amsterdam.  Deze board staat onder leiding van de burgemeester van Amsterdam, en verder zitten alle regionale ‘hotshots’ uit overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven erin. Er zijn zeven sectoren geselecteerd, waar de regio in moet gaan uitblinken: de creatieve industrie, life sciences, flowers & food, handel & logistiek, zakelijke dienstverlening, en congressen & toerisme. Alles dus eigenlijk. Voor elke sector wordt nu een strategie uitgewerkt, onder leiding van een ‘trekker’ uit de betreffende sector (meestal de directeur van een groot bedrijf), en per sector moet er ook een onderwijs- en onderzoeksagenda komen. Er is een aparte groep die voorstellen uitwerkt voor de ‘humuslaag’, de stedelijke omgeving waar innovatie tot bloei kan komen.
Ik zie het als winst dat zoveel partijen samen bezig zijn met de economische strategie van de regio. Het is hard nodig en had natuurlijk al veel eerder moeten gebeuren. Spannend waar de groepen eind deze maand (want dan moet hun verhaal al af zijn) mee komen. Of het veel gaat opleveren? Ik zie een aantal risico’s en zwakke punten. Er is erg weinig focus, iedereen praat en doet mee. Dan krijg je al snel dat gevestigde belangen hun eigen prioriteiten sterk naar voren proberen te brengen, zonder dat er echt samenhang ontstaat. Ik mis ook een heldere visie en analyse op wat een grootstedelijke regio nu eigenlijk innovatief en dynamisch maakt, en daar zou het toch mee moeten beginnen. Een ander risico is het gebrek aan slagkracht. Als er een strategie ligt, wie gaat ‘m dan uitvoeren? Er is niet echt een uitvoeringsorganisatie. En: Voor elk van de gekozen speerpunt-sectoren zou je de vraag moeten stellen: Waar houdt de verantwoordelijkheid van de overheid op en begint die van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven? Welke duurzame prikkels krijgen partijen om echt gezamenlijk op te trekken? Ook gaat het proces wel erg snel: ik ben bang dat een half jaar te kort is om te komen tot een echt goed doordachte en breed gedragen strategie die ook nog echt verschil gaat maken.

Helsinki

In Helsinki hebben ze al veel langer ervaring met dit soort werk. In 2004 lag er al een innovatie-agenda voor de hele regio (daarvoor vochten gemeenten in de regio elkaar de tent uit), en vorig jaar werd de nieuwe strategie gepresenteerd: 'Prosperous Metropolis: a competitiveness strategy for the Helsinki Region’. Het is een product van de drie grote gemeenten in de regio: Helsinki, Espoo, Vantaa. Opvallend: Men is geheel van de sectorale benadering afgestapt. Het gekozen devies is heel eenvoudig: Creëer gezamenlijk een omgeving waar innovatie kan floreren. Dan komen de bedrijven, mensen en sectoren vanzelf ook.  Er is gekozen voor vier punten waar de regio zichzelf echt moet
 verbeteren en waar de overheid ook belangrijke sturende  mogelijkheden heeft:

1. Improving top-quality education
2. Building good quality of life
3. Strengthening user-driven innovation
4. Internationalisation

Voor elk van de punten zijn hele concrete acties bedacht, en er is duidelijk afgesproken wie welke actie gaat uitvoeren. De doelstellingen zijn helder en meetbaar, en de voortgang wordt systematisch gemonitord. Er is meteen ook een convenant met de nationale overheid gesloten. Finse daadkracht waar we wel wat van op kunnen steken!

vrijdag 18 maart 2011

De triomf van de stad!


De triomf van de stad (1)

In zijn nieuwe boek ‘Triumph of the City’ zingt Ed Glaeser de lof op de stad. De stad is de bron van welvaart, de beste uitvinding van de mensheid.  De hoge dichtheid van een stad leidt tot meer samenwerking en vernieuwing, en brengt  economische dynamiek en ondernemerschap. Bovendien zijn steden milieuvriendelijk: stedelingen verbruiken veel minder energie omdat ze in kleinere huizen wonen en vaker met het OV reizen, en minder autokilometers maken. De stad heeft de toekomst.

Een paar interessante inzichten uit het boek:

1. Veel aantrekkelijke steden (bijvoorbeeld Boston, New York, Parijs, of regio’s zoals Californie) zijn heel duur. Dat komt deels omdat het dynamische plekken zijn waar veel mensen willen wonen (de vraagkant), maar ook door veel te restrictieve regelgeving., waardoor er weinig tot niks mag worden bijgebouwd. Daarmee wordt schaarste gecreëerd, die de prijzen opdrijft. Dat leidt ertoe dat alleen de elite er nog kan wonen. De middenklasse verhuist massaal naar de buitenwijk. Dat is niet alleen slecht voor het milieu, maar het remt ook de economische groei want: hoge dichtheid leidt tot meer innovatie, volgens Glaeser. Vraag aan Glaeser: Moet Amsterdam hoogbouw toestaan in de grachtengordel?

2. De overheid voert, onbewust, een anti-stedelijk beleid. De hypotheekrenteaftrek bijvoorbeeld  stimuleert mensen om een eigen huis te kopen en bevordert daarmee de trek uit de stad. Want in de stad zijn vooral huurwoningen. En: Als de overheid het ‘de vervuiler betaalt’ (een CO2 heffing bijvoorbeeld) principe zou toepassen, zou wonen in een buitenwijk veel duurder worden. Maar dat gebeurt niet.

3. De laatste decennia zijn veel middenklasse Amerikanen verhuisd naar zuidelijke steden als Atlanta, Houston en Dallas. Waarom? Enerzijds vanwege de zachte winters (de erg hete zomers zijn niet erg dankzij de airco). Maar ook omdat die steden nauwelijks bouwrestricties kennen. Er zijn veel huizen gebouwd, waardoor de prijs laag kon blijven.

4. Stadsbesturen moeten investeren in mensen, niet in stenen. Krimpsteden maken de fout om nieuwe gebouwen (of musea, attracties) neer te zetten, en dan te denken dat daardoor de groei wordt bevorderd. Maar als er geen vraag is, werkt dat niet. Bouwt Rotterdam eigenlijk niet teveel? Veel beter is het om kleinschalig  ondernemerschap te stimuleren, en te investeren in scholing van mensen.

5. Jane Jacobs had gelijk dat diversiteit belangrijk is voor de economische vitaliteit van de stad. Een groot inzicht, zeker in die tijd. Maar ze krijgt ook een veeg uit de pan van Glaeser. Haar pleidooi voor het behoud van oude gemengde stadswijken in de centra (en daarmee tegen sloop en hoogbouw) is conservatief. Het leidt ertoe dat zulke wijken extreem duur worden, en suburbanisatie juist bevorderen. Hoogbouw is juist goed! Maar dan wel goede hoogbouw, met een dynamisch ‘streetlife’ zoals in Hongkong of New York.

Later meer... 

donderdag 23 december 2010

Hollands industriebeleid voor milieutechnologie?


NRC Handelsblad heeft vertrouwelijke documenten in handen over het nieuwe innovatie/industriebeleid van de regering. De ambitie: Nederland moet een topland worden in drie technologieën: Windenergie op zee, zonnepanelen, en de ‘biobased economy’ (energie uit biomassa).  Consultant Roland Berger heeft uitgerekend dat deze technologieën samen tot 2020 ongeveer 7,5 miljard euro aan extra economische activiteit gaan opleveren, en tienduizenden extra banen (wie moeten die eigenlijk vervullen? Er is nu al een enorm tekort aan ingenieurs)

Het ministerie zet in op 2 sporen. Het eerste spoor is erop gericht om de milieudoelstellingen te halen (14% duurzame energie in 2020, en 20% minder CO2 uitstoot t.o.v. 1990). Dat wil men doen door het gebruik van ‘bewezen’ milieutechnologie te stimuleren. Hoe precies is nog niet duidelijk.
Het tweede spoor betreft het ontwikkelen van nieuwe, veelbelovende technologie voor de toekomst op de drie bovengenoemde gebieden. Er komt een groen fonds waar kleine bedrijven financiering kunnen krijgen, en het ‘wetenschappelijk onderzoek wordt gebundeld’.

Intussen komt dit beleid natuurlijk rijkelijk laat. De Denen liggen al mijlenver voorop met windenergie, de Duitsers met wind en biomassa, en de Spanjaarden en Chinezen met zonne-energie. Bovendien: hoe zinvol is het om als klein land proberen uit te blinken in technologie die over de hele wereld wordt ontwikkeld en gestimuleerd, en waar mondiaal vele grote ondernemingen actief zijn? Nederland heeft simpelweg een te kleine thuismarkt, en slechts een klein aantal spelers die er toe doen in dit mondiale geweld.

Mijn alternatief: geen specifiek industriebeleid voor milieutechnologie in Nederland; laat Nederlandse bedrijven toeleveren aan landen die al veel verder zijn dan wij. Het bundelen van het technologisch onderzoek moet internationaal gebeuren: Europees samenwerken is veel zinvoller dan nationaal.
En dan om de milieudoelstellingen te halen: verplicht energieleveranciers om een bepaald deel van hun energie uit duurzame bronnen te halen. Die hebben dan vanzelf een prikkel om de beste technologie ‘van de plank’ in te kopen.


donderdag 28 oktober 2010

Google heeft 30 miljard, Amsterdam heeft niks

Ik las in de Financial Times dat Google zo'n 30 miljard dollar op de bank heeft staan. 30 miljard! Dat is 2x het bedrag dat het nieuwe kabinet in de komende 4 jaar moet bezuinigen. Aandeelhouders zeuren natuurlijk dat ze meer dividend willen, maar daar willen de oprichters Larry Page and Sergey Brin niet aan. Zij investeren dat geld liever in nieuwe dingen (dat is trouwens ook niet slecht voor de beurskoers).

De strategie is nu om in zoveel mogelijk nieuwe projecten en bedrijven te stappen, en dan maar kijken wat er werkt. Het mag ook heel gewaagd en risicovol zijn. Interessant is dat Google duurzaamheid als supergroeimarkt ziet. Het bedrijf investeert bijvoorbeeld mee in een gigantisch windpark in de Atlantische oceaan, omdat het verwacht dat de fossiele brandstoffen zo duur zullen worden dat windenergie op termijn rendabel wordt (en het is goed voor het imago want Google staat bekend als supergrootverbruiker met al die servers). Ook investeren ze in nieuwe duurzame transitsystemen voor steden. Die berg geld maakt het voor Google mogelijk om er een lange-termijn visie op na te houden en daar vervolgens ook echt werk van te maken. Google staat hier niet alleen, ook andere rijke bedrijven kijken ver buiten hun eigen sector en in de verre toekomst, en zijn niet vies van risico's.

Wat doen onze ‘cash-strapped’ steden met dit gegeven? Bedrijven willen investeren in nieuwe projecten, die pas over vele jaren geld gaan opleveren. Doet Amsterdam interessante proposities? Zet de stad alles op alles om hier dingen mogelijk te maken, nieuwe concepten uit te proberen, nieuwe futuristische duurzame projecten te bedenken en uit te voeren? Volgens mij kijkt Amsterdam (en de AIM) nog steeds vooral naar Den Haag , maar daar zijn de potjes toch echt heel leeg. Wordt het niet eens tijd voor een goed voorbereide handelsmissie van Van der Laan naar Googleplex, California?

maandag 25 oktober 2010

Nature: Special issue on Science Cities


This week, Nature has a special issue about science cities. Which cities are the best for science? Where is science produced, and which cities publish the most influential science? The special issue is very informative and offers not only high quality articles but also interactive maps showing the scores of many cities in the world. As expected, large cities in the West and Japan dominate the ranks, with some smaller outliers like Boston. Asian cities are rapidly catching up. Amsterdam is in the main pack of Western European capital cities, and its position is relatively constant between 2000 and 2008.
The authors interviewed a number of leading researchers in the world. For me, as a urban economist, the interesting question is whether science produces wealth, and which cities are successful in transforming their knowledge base into economic activity. Here, the special issue offers little hard data, unfortunately, but quotes some interesting studies that confirm my own earlier research on knowledge cities. When it comes to generating wealth from science and technology, a few features seem necessary — but not sufficient. In general, bigger is better. A recent study found that new patents are granted disproportionately to larger cities. In this sense, great economic centres such as London, Tokyo and New York are bound to be science strongholds of a sort — even though their economic strength comes from other areas, such as financial markets. Some smaller cities capitalise on their knowledge base as well; the  anchoring presence of a large private research and development laboratory can inject huge benefits. Eindhoven is a good example.

http://www.nature.com/news/specials/cities/index.html



vrijdag 8 oktober 2010

Veel Europees geld naar Polen: wat doen ze ermee?

Drie dagen in Bialystok geweest, een studentenstad met 300,000 inwoners (waarvan 50,000 studenten) in het Noordoosten van Polen. De stad is doordrenkt van geschiedenis, overal zijn sporen van geweld, machtwisselingen, opstanden en verwoestingen, zo kenmerkend voor dit deel van Europa.  Maar het is nu vooral een stad die vooruitkijkt en onderdeel van Europa wil zijn. Europees subsidiegeld is de drijfveer van alle beleid in dit arme deel van Polen. Er gaan vele miljoenen euro’s naartoe. Om optimaal te profiteren is de stad een efficiënte projectmachine geworden, overal wordt gebouwd, er komen nieuwe wegen, nieuwe bedrijventerreinen, nieuwe buslijnen en een nieuw stadion. En de binnenstad is heel mooi opgeknapt.

Zomaar een paar projecten, met bijbehorende subsidie:

Opera en concertzaal: €25 mjn
Vliegveld: €61,5 mjn
Special Economic Zone: €12,5 mjn (bedrijfsterrein zonder belasting)
Nieuwe treinstellen: € 9,5 mjn.
Voetbalstadion: € 26,8 mjn
Science Park: € 26,9 mjn
Industrieterrein: € 2,7 mjn.
Openbaar vervoer: € 59 mjn
Nieuwe wegen: € 62 mjn.

Meestal hoeft de stad maar 20% van de projecten zelf te financieren. Dat leidt tot een enorme versnelling van investeringen, maar er is ook wel een gebrek aan visie op het geheel, en vaak weinig kritische reflectie op nut en noodzaak van investeringen. Alles is erop gericht om het geld weg te zetten, en ik denk dat ze dat op lange termijn gaat opbreken. Het gaat trouwens niet alleen om hardware: belangrijk doel is ook het stimuleren van ‘innovatief ondernemerschap’ in de regio. Bedrijven worden ongelofelijk in de watten gelegd; ze krijgen vrijwel gratis kapitaal, R&D uitgaven worden voor 80% gefinancierd, en startende bedrijven krijgen zelfs geld om voor twee jaar hun exploitatie te dekken.  Stimuleer je zo ondernemerschap? Ik denk dat je bedrijven vooral leert hoe subsidieaanvraagformulieren op de juiste manier in te vullen, en zich te schikken naar de voorwaarden.

Ik kwam vooral voor het science park, en om te discussiëren over hun kenniseconomie, samen met een aantal experts uit andere landen. De stad is bezig om een ‘science & technology park’ aan te leggen, vrijwel volledig gefinancierd met Europees geld, maar wat moet er eigenlijk in dat park komen? De bestuurders van de stad zoeken naar oplossingen, en doen dat op een positieve en energieke manier. Ik vond de ambtenaren sterk opereren, en ze spreken vrijwel allemaal goed Engels. De ambitie is echt om de stad verder te brengen in de kenniseconomie, maar in de praktijk is dat niet zo eenvoudig. Veel bedrijven staan laag op de technologische ladder en innoveren nauwelijks; buitenlandse investeerders kiezen vaak voor Warschau of andere grotere steden. De groei moet echt van binnenuit komen. Samen met lokale mensen hebben we een aantal suggesties gepresenteerd aan de burgemeester. Die ziet ook alleen het neerzetten van een gebouw niet genoeg is. Het probleem zit’m vooral in de gebrekkige samenwerking tussen de universiteiten en de stad. Die werken volledig langs elkaar heen, en bovendien zijn de universiteiten erg naar binnen gericht. Waar heb ik dat trouwens eerder gezien?




zondag 19 september 2010

Doorbreek de bureaucratie: nieuwe ideeën uit Engeland en de VS


Innovaties in de zorg, bij de overheid en bij andere (semi) publieke instellingen komen vaak moeizaam tot stand.  Er zijn teveel regels, er is weinig ondernemerschap, en innovatie wordt vaak niet beloond maar eerder ontmoedigd. Succesvolle innovaties –die zijn er wel- worden vaak niet op grote schaal toegepast. Het is afhankelijk van individuele instellingen of personen. In het bedrijfsleven worden vernieuwers beloond en groeien ze snel; in de publieke sector niet.

Dit probleem speelt overal. En het wordt des te urgenter omdat overheden moeten bezuinigen terwijl het beroep op voorzieningen eerder toe dan afneemt. In een recent nummer van de Economist las ik hoe men in de VS en Engeland nieuwe instrumenten uitprobeert om vernieuwingen in publieke sector te stimuleren. Het toverwoord is sociale innovatie.

Toen burgemeester Bloomberg aantrad in New York schrok hij van de bureaucratie en inefficiëntie van zijn diensten. Om ze wakker te schudden (en soms te passeren) zette hij het Centre for Economic Opportunity (CEO) op, met een mix van publiek en privaat geld. Sociale ondernemers konden projecten indienen voor armoedebestrijding. De beste projecten kregen overheidsgeld.

Op 22 juli opende Obama in de VS het ‘Social Innovation Fund ‘(SIF). Het fonds is gevuld met $50 miljoen overheidsgeld, aangevuld met $74 miljoen van liefdadigheidsinstellingen. Non-profit organisaties die succesvolle vernieuwende projecten hebben ingevoerd kunnen een beroep doen op het fonds om hun goede projecten verder uit te rollen.

Engeland is ook heel actief; voor Cameron is sociaal ondernemerschap een belangrijk breekijzer om de publieke dienstverlening beter te maken en betaalbaar te houden. Recent introduceerde hij een nieuw financieel instrument, de ‘social-impact bond’. Het werkt als volgt:   

De waarde van het aandeel is gekoppeld aan de mate waarin een non-profit organisatie er in slaagt om een moeilijk sociaal probleem (bijvoorbeeld recidive bij jonge delinquenten) aan te pakken. Private investeerders geven geld aan de geselecteerde organisatie, die daarmee hun ideeën kunnen realiseren en uitrollen. Afhankelijk van de geleverde prestatie (recidive in dit geval) betaalt de overheid een percentage (7.5 – 13%) vergoeding aan de investeerders. Als de prestatie niet wordt geleverd, krijgt de investeerder niets. 

Een heel interessant idee, vind ik: het beloont innovatie, het kost de overheid alleen geld als er succes wordt geboekt, en het financiële risico wordt naar de private investeerder overgeheveld. 

Ik denk dat het tijd wordt om het in Nederland ook maar eens uit te proberen. Als we doorgaan met meer geld pompen in de bestaande bureaucratie lossen we de vele problemen in de zorg en andere publieke diensten niet op. En: er zijn genoeg mensen met (veel) geld, pensioenfondsen, en ondernemende mensen die iets voor de maatschappij willen doen.

woensdag 1 september 2010

Waarom komen de farma bedrijven niet naar Nederland?


Het biomedisch onderzoek in Nederland staat in de mondiale top-5 van de wereld.  Farma is al jaren een speerpunt voor de Nederlandse overheid. De overheid heeft honderden miljoenen gepompt in het Top Instituut Farma en het Centre for Translational Molecular Medicine.  Je zou verwachten dat farma en biotech bedrijven uit de hele wereld staan te dringen om zich in Nederland komen vestigen, met zo’n prachtige kennisbasis waar ze van kunnen profiteren.

Niet dus. Nederland drijft al  jaren op dezelfde farma reus, Organon. Er zijn weliswaar een paar kleinere spin-off bedrijven ontstaan. Maar als economische sector is farma echt marginaal te noemen. En met de ontmanteling van Organon blijft er helemaal weinig over. Al die jaren van miljoeneninvesteringen hebben dus een bedroevend laag rendement opgeleverd. De vraag is: Hoe kan dit? Wat ging er mis? Waarom hebben we nog steeds geen sterk farmacluster?

Piet Borst schrijft er vandaag verontwaardigd over in NRC maar gaat helaas niet op deze vragen in. Volgens hem hebben Merck/MSD (de huidige eigenaar)  en Akzonobel (die Organon voor een prachtige prijs van de hand deed) het gedaan. Hij komt met de goedbedoelde maar onuitvoerbare suggestie om een deel de rekening bij deze bedrijven te leggen. Zij zouden middelen beschikbaar moeten stellen voor een doorstart.  Volgens Borst doet Merck/MSD –hoe dom- aan waardevernietiging door een goedlopend bedrijf te ontmantelen. ‘De meerwaarde van dat goedlopende bedrijf gaat in een klap verloren’ schrijft hij letterlijk. Als econoom vraag ik me dan af: waarom zou een bedrijf dat doen? Wie gaat er opzettelijk meerwaarde vernietigen na er eerst 11 miljard voor betaald te hebben?

Volgens Borst moeten we naar Singapore kijken. Dat land zou ‘effectieve acquisitiemethoden’ hebben toegepast om farmabedrijven te lokken. Ook haalde men toponderzoekers uit de hele wereld, want je bouwt geen farmasector op zonder toponderzoek. Nederland zou het nog beter moeten kunnen doen dan Singapore, want wij hebben al een sterke kennisbasis, terwijl daar  de kennisbasis nog van de grond af aan opgebouwd (of bij elkaar gekocht) moest worden.

Iets beter acquireren, en dan komt het goed? Was het maar zo simpel.
Waarschijnlijk was het eerder een voordeel dan een nadeel dat Singapore geen academische kennisbasis had.  Geen acht verschillende universiteiten, gevestigde belangen, en een wirwar van subsidiepotjes en regelingen die elk jaar veranderen. Het doel was niet om iedereen tevreden te houden, maar om een world-class cluster op te bouwen. Niet verspreid over verschillende steden en campusjes, maar in een echt substantiële campus, de Biopolis. Niet gelieerd aan (en afhankelijk van) één groot bedrijf, maar open voor iedereen. Dat was geen ideetje van een ‘innovatieplatform’ waarin alle gevestigde belangen elkaar de bal toespeelden, maar een realistische ambitie van vooruitziende en goed geïnformeerde leiders die knopen durven door te hakken.

zondag 1 augustus 2010

Sluiting MSD Oss: interpretaties

Terug van vakantie lees ik in NRC de artikelen over de sluiting van MSD in Oss. Fascinerend: Het roept van alles op, over Nederland, onze kenniseconomie, en hoe nu verder. Wat is er aan de hand? Verschillende interpretaties worden gegeven:

-De sluiting is een symptoom van het nietsontziende mondiale kapitalisme, dat niks geeft om mensen en tradities, niet aan landen of regio’s is gebonden, en op de korte termijn is gericht. Oss, bakermat van de SP, is het slachtoffer van een op winst beluste Amerikaanse multinational.

-Economie is politiek. Als Balkenende meteen de topman van MSD had gebeld (net als Sarkozy deed want ook in Frankrijk dreigde MSD een vestiging op te doeken), dan was het misschien niet gebeurd. We moeten assertiever industriepolitiek bedrijven en onze parels beter beschermen. Bij de verkoop van Nederlandse bedrijven aan buitenlandse investeerders moeten voorwaarden worden gesteld over behoud van banen.

-De sluiting is een bedrijfseconomische beslissing van een multinational, die weliswaar te betreuren valt maar waar verder niet veel aan te doen is. Het is de manifestatie van de trend dat farmaceutische bedrijven naar een ‘open innovatiemodel’ toegaan, waarbij ze niet langer alle research zelf doen maar liever samenwerken met kleine, gespecialiseerde kennispartners. Misschien ook uit Oss…

-Het is een teken van het failliet van de Nederlandse kenniseconomie. Het was al niet veel, en nu blijft er helemaal weinig over. In Nederlands staat innovatie gelijk aan een langzaam voorbij trekkende stroom papier met woorden als ‘kennisvoucher’, ‘regievraagstuk’ en ‘koploperomgeving’. Zo bouw je geen kenniscluster en dat is maar weer eens bewezen.

-Kenniseconomie is niet iets voor plaatsen als Oss: geen universiteit, geen grootstedelijk milieu, geen vruchtbare face-to-face contacten, niet internationaal bereikbaar, kortom, geen geschikte innovatie-omgeving.

Ik voeg er nog een paar interpretaties aan toe:

-De case MSD illustreert de Hollandse ziekte: een sterke kennisbasis, maar geen business. Nederland behoort tot de top in wetenschappelijk onderzoek in life sciences: we zijn internationaal de nummer drie of vier. Maar dat vertaalt zich nauwelijks in business –de Nederlandse lifesciences sector is klein- , en na het vertrek van MSD ziet het er nog somberder uit.

-Life Sciences is geen motor van de Nederlandse economie: eerder een forse kostenpost. De case MSD toont de risico’s van specifiek innovatiebeleid gericht op een bepaalde sector. Biomedisch onderzoek kan in Nederland niet bestaan zonder een enorme bijdrage van de staat. Veel onderzoek van de universiteiten wordt door overheidsgeld gefinancierd (1e geldstroom of NWO), aangevuld met bijdragen van de farmaceutische industrie.Het top-instituut Pharma heeft een budget van 260 miljoen, waarvan maar een kwart door bedrijven wordt ingebracht, de rest door de overheid en de universiteiten (ook overheidsgeld). Voornaamste doel van het instituut is ‘valorisatie’: wetenschappelijke kennis omzetten in economische waarde. En daar komt nu nog minder van terecht.

-Aan technische/wetenschappelijke kennis wordt een hogere waarde toegekend dan andere soorten kennis en vaardigheden. Impliciet wordt verondersteld dat het erger is dat een bioloog of techneut zijn baan verliest dan een salesmanager of fiscalist. Waarom verdienen de laatste twee dan eigenlijk zoveel meer (zonder subsidies)? Omdat de markt hun kennis wel op waarde schat.

donderdag 8 juli 2010

Gelezen in NRC-Handelsblad: MSD weg uit Oss

MSD, een reuzenfarmaceut met 100.000 werknemers, moet bezuinigen. Het bedrijf schrapt wereldwijd 15000 banen, waarvan 2.175 in Oss. Opmerkelijk is dat de onderzoeksafdeling wordt opgedoekt (gespecialiseerd in anticonceptie en vruchtbaarheidsbehandelingen) maar dat de productieactiviteiten wel blijven –voor hoe lang?-. Het onderzoek wordt naar de VS verplaatst.

Is het erg dat dit gebeurt? Ja, natuurlijk voor sommige werknemers. Ook voor de regio (het was een van de grootste werkgevers van Oss), en voor Nederlandse belastingbetaler. Het bedrijf was tot voor kort het Nederlandse Organon. In 2007 werd het opgekocht door Schering Plough, dat daarna weer opging in het Amerikaanse MSD. In totaal ontving het bedrijf in de afgelopen 10 jaar 25 miljoen (!) aan onderzoekssubsidies, dat is de helft van alle subsidies voor de life science industrie. De resultaten daarvan –in de vorm van nieuwe producten en patenten, die veel geld op kunnen leveren- komen nu dus niet in Nederland terecht, maar in de VS. MSD was vooral geïnteresseerd in de nieuwe patenten –o.a. voor een medicijn tegen schizofrenie-, en niet in de onderzoekscapaciteit in Oss.

Zijn we de kennis en kenniswerkers nu kwijt? Niet per se. Sommige werknemers zullen wellicht naar de VS verhuizen; anderen zoeken een baan in de Nederlandse life science industrie.

Minister Maria van der Hoeven kan niks doen, zegt ze: een bedrijf mag zijn eigen afwegingen maken. Intussen ligt er een levensgrote vraag op het bordje van EZ: wat zijn de gevolgen voor het innovatiebeleid? Hoe er bijvoorbeeld voor te zorgen dat onderzoekssubsidies niet over de grens gesluisd worden. Ik zou wel eens willen weten wat het maatschappelijk rendement is van nationale onderzoeks- en innovatiesubsidies in een hyper-mondiale kenniseconomie.

MSD kijkt nu of er een ‘life science campus’ ontwikkeld kan worden waar kleine bedrijven zich kunnen ontwikkelen. Maar zoveel van dit soort bedrijven zijn er niet, en de kans dat de ontslagen werknemers van MSD massaal voor zichzelf gaan beginnen is heel klein: in deze sector is het starten van een bedrijf heel moeilijk gezien de complexiteit, de strenge testen en de grote onzekerheid of onderzoek wel zal leiden tot nieuwe commerciële successen. Bovendien zijn er al minstens drie steden in Nederland die een life sciences cluster ambiëren: Leiden, Amsterdam, en Utrecht. Misschien is het beter om daarbij aan te haken in plaats van nog meer versnippering te creëren. In Europa zijn er maar heel weinig life sciences clusters die er echt toe doen: Kopenhagen/Malmo, Munchen, Parijs, en Cambridge/Oxford. In Nederland kunnen we in die ‘league’ alleen meespelen als de krachten gebundeld worden.

zondag 23 mei 2010

Read: Design driven innovation, on radical innovations

Design-driven innovation

Roberto Verganti is a well-known student of innovation management. His new book, ‘design driven innovation’, analyses the success of companies that introduce radical innovations in the market. Not technological innovations, but innovations of meanings. An example is the introduction of the Wii by Nintendo. Gaming with the Wii is a far cry from conventional gaming with a console: it is about social interaction and physical activity in the living room. It has completely changed the meaning of games, and in a few years, Wii conquered the market. In this book, Verganti mentions a lot of other examples of firms that produced this sort of radical innovations of meaning (mostly from the Italian furniture and home appliances industry).

‘Design’ obtained a lot of attention in the business world in the last years, and also cities and regions increasingly consider their design or ‘creative’ sector as key growth sectors and develop policies accordingly. Typically, design is seen as a differentiator, a way to make products look better. Designers and artists are able to deliver this. But to Verganti, design is not primarily about the ‘look’ of products (although of course its part of it); Rather, in his vision, design means ’making sense of things’.

Creating radically different meanings –making new sense of things- is potentially very profitable –see Apple and Nintendo- but how to do it? One thing NOT to do is to set up focus groups and involve users/consumers in innovation. This works for incremental innovations but not for radical ones. Rather, firms need to make new ‘propositions’ to the public. Of course this is risky: how do you know if the public will like it, and buy it? One of Verganti points is that firms need to immerse themselves in the design discourse. Rather than hiring an established top designer, firms need to actively link up with circles of artists, designers, architects and other people who are some kind of modern prophets (he calls them ‘interpreters’): they interpret the world, their imaginary power may help you to propose new meanings. Alessi, the famous Italian innovator of household appliances, does this very actively, and its CEO plays a key role personally. It’s not only about interpreting; firms need the ability to select the right interpreters and create their own vision. Linking up with these interpretors –artists, designers, architects etc.- can also help to seduce the public and prepare them to accept new propositions. These people influence global trends, and create new images that appeal to people. Harnessing their ‘seductive’ power is key.

Verganti’s book is interesting and inspiring. It has also some implications for regions and cities. One is that cities or regions with a rich cultural life and an active ‘design discourse’ are more inspiring environments for radical innovators. Verganti mentions Milan, Copenhagen, Helsinki and San Francisco explicitly but the list is longer of course. Think about the implications for regional innovation policy.

Check this site for more: http://www.designdriveninnovation.com/

donderdag 22 april 2010

De 50 meest innovatieve bedrijven ter wereld

Het blad Business Week komt elk jaar met een lijst van de 50 meest innovatieve bedrijven ter wereld. De lijst is gebaseerd op een survey onder topmanagers. Voor het eerst is de meerderheid van de top 50 niet afkomstig uit de VS. Opvallend in de lijst van dit jaar is de verdere opmars van Azië. Vooral China is een snelle stijger; vorig jaar stond alleen Lenovo nog in de lijst (op plek 46); dit jaar zijn daarbij gekomen BYD (8), Haier Electronics (27), Lenovo (29), China Mobile (44), en HTC (47) uit Taiwan. De Chinese groei gaat vooral ten koste van de Amerikanen. De volgende giganten verdwenen uit de lijst: AT&T, ExxonMobil, 3M, Johnson & Johnson, Southwest Airlines en Target. Ook andere opkomende landen zoals India en Brazilie doen het uitstekend. Er staan maar 11 Europese bedrijven in de lijst. Het beste Eruopese bedrijf staat pas op de 15e plek: Volkswagen. Nederlandse bedrijven komen de lijst niet voor.
Het innovatietempo gaat verder omhoog. 72% van de bedrijven zien innovatie als topprioriteit en 61% gaat meer aan innovatie uitgeven.

Hier staan de cijfers:

http://bwnt.businessweek.com/interactive_reports/innovative_companies_2010/?chan=magazine+channel_special+report