woensdag 23 maart 2011

Hoe ontwikkel je een economische strategie voor een regio? Amsterdam vs Helsinki





Stedelijk regio’s in de hele wereld zoeken naar manieren om hun economisch beleid te vernieuwen. Meer samenwerken is het devies, om mee te kunnen in de kenniseconomie. In de eerste plaats tussen gemeenten in dezelfde stedelijke regio (elkaar beconcurreren heeft weinig zin maar gebeurt maar al te vaak), maar ook tussen bedrijfsleven, overheid en onderwijs/onderzoeksinstellingen.

Maar hoe pak je zoiets eigenlijk aan?

De Metropoolregio Amsterdam (inclusief o..a Haarlem, Schiphol en Almere) heeft, na stevige kritiek van de OESO op de regionale kenniseconomie, de EDBA opgericht, in goed Nederlands de Economic Development Board Amsterdam.  Deze board staat onder leiding van de burgemeester van Amsterdam, en verder zitten alle regionale ‘hotshots’ uit overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven erin. Er zijn zeven sectoren geselecteerd, waar de regio in moet gaan uitblinken: de creatieve industrie, life sciences, flowers & food, handel & logistiek, zakelijke dienstverlening, en congressen & toerisme. Alles dus eigenlijk. Voor elke sector wordt nu een strategie uitgewerkt, onder leiding van een ‘trekker’ uit de betreffende sector (meestal de directeur van een groot bedrijf), en per sector moet er ook een onderwijs- en onderzoeksagenda komen. Er is een aparte groep die voorstellen uitwerkt voor de ‘humuslaag’, de stedelijke omgeving waar innovatie tot bloei kan komen.
Ik zie het als winst dat zoveel partijen samen bezig zijn met de economische strategie van de regio. Het is hard nodig en had natuurlijk al veel eerder moeten gebeuren. Spannend waar de groepen eind deze maand (want dan moet hun verhaal al af zijn) mee komen. Of het veel gaat opleveren? Ik zie een aantal risico’s en zwakke punten. Er is erg weinig focus, iedereen praat en doet mee. Dan krijg je al snel dat gevestigde belangen hun eigen prioriteiten sterk naar voren proberen te brengen, zonder dat er echt samenhang ontstaat. Ik mis ook een heldere visie en analyse op wat een grootstedelijke regio nu eigenlijk innovatief en dynamisch maakt, en daar zou het toch mee moeten beginnen. Een ander risico is het gebrek aan slagkracht. Als er een strategie ligt, wie gaat ‘m dan uitvoeren? Er is niet echt een uitvoeringsorganisatie. En: Voor elk van de gekozen speerpunt-sectoren zou je de vraag moeten stellen: Waar houdt de verantwoordelijkheid van de overheid op en begint die van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven? Welke duurzame prikkels krijgen partijen om echt gezamenlijk op te trekken? Ook gaat het proces wel erg snel: ik ben bang dat een half jaar te kort is om te komen tot een echt goed doordachte en breed gedragen strategie die ook nog echt verschil gaat maken.

Helsinki

In Helsinki hebben ze al veel langer ervaring met dit soort werk. In 2004 lag er al een innovatie-agenda voor de hele regio (daarvoor vochten gemeenten in de regio elkaar de tent uit), en vorig jaar werd de nieuwe strategie gepresenteerd: 'Prosperous Metropolis: a competitiveness strategy for the Helsinki Region’. Het is een product van de drie grote gemeenten in de regio: Helsinki, Espoo, Vantaa. Opvallend: Men is geheel van de sectorale benadering afgestapt. Het gekozen devies is heel eenvoudig: Creëer gezamenlijk een omgeving waar innovatie kan floreren. Dan komen de bedrijven, mensen en sectoren vanzelf ook.  Er is gekozen voor vier punten waar de regio zichzelf echt moet
 verbeteren en waar de overheid ook belangrijke sturende  mogelijkheden heeft:

1. Improving top-quality education
2. Building good quality of life
3. Strengthening user-driven innovation
4. Internationalisation

Voor elk van de punten zijn hele concrete acties bedacht, en er is duidelijk afgesproken wie welke actie gaat uitvoeren. De doelstellingen zijn helder en meetbaar, en de voortgang wordt systematisch gemonitord. Er is meteen ook een convenant met de nationale overheid gesloten. Finse daadkracht waar we wel wat van op kunnen steken!

vrijdag 18 maart 2011

Leegstand kantoren: Wie betaalt de rekening?


De leegstand van #kantoren is enorm. In #Amsterdam 20%, in sommige delen zelfs 40%. En het ziet er niet naar uit dat het beter wordt: integendeel. De vraag daalt door de  crisis, en het ‘nieuwe werken’; er is simpelweg minder kantoorruimte nodig per werknemer. En de afgelopen 10 jaar is enorm veel bijgebouwd, in heel Nederland maar vooral in Amsterdam. Er is een oude economische wet die zegt: als er weinig vraag is en heel veel aanbod dan…. daalt de prijs. En wat gaat dat betekenen? De waarde van al die duizenden kantoren zal gaan dalen, en dat gaat om vele miljarden. Wie is daarvan de dupe? Wie voelt de pijn in de portemonnee? En wat betekent dat voor de stad, zijn er misschien ook voordelen? Samen met Pepijn Verpaalen doe ik onderzoek naar de consequenties van leegstand. We gaan cijfers en feiten verzamelen, en praten met belanghebbenden: Beleggers, banken, projectontwikkelaars, de gemeente. Na de zomer organiseren we een seminar over het onderwerp.
Een paar vroege observaties/analyses en vragen tot nu toe:

Sommige investeerders zullen niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen, vooral als ze slecht verhuurbare kantoren hebben gekocht met geleend geld, op basis van een te optimistisch ingeschatte bezettingsgraad en een hele lage rente (goedkoop geld!).  Als ze omvallen, hebben de banken bij wie ze geleend hebben een probleem (en veel banken hebben sowieso al problemen genoeg!). Hoe zwaar zitten pensioenfondsen er eigenlijk in?

Veel panden lijken veel te hoog gewaardeerd op de balansen van de eigenaars. Accountants verschuilen zich achter taxateurs, en die zijn weer niet altijd even onafhankelijk (hun opdrachtgever zit niet te wachten op forse afboekingen). Wat zal er gebeuren als grote spelers echt gaan afwaarderen op basis van reële waarde?

Paul Oudeman (kantorenloods Amsterdam) hanteert de 20-20-60 regel. Van de leegstaande kantoren kan 20% worden herontwikkeld als kantoor dat beter aansluit bij de huidige vraag, voor 20% is een andere enigszins rendabele bestemming te vinden, en 60% is kansloos en moet gesloopt. Dat is gigantisch.

De huren zijn aan het dalen. Sommige banken verplaatsen activiteiten van de Zuidas naar Zuidoost omdat het daar goedkoop is. Wat betekent dat voor Amsterdam en m.n. het concept van de Zuidas als financiële toplocatie van Nederland?

Investeerders, beleggers en beheerders houden van simpel: Veel vierkante meters verhuren aan grote partijen, via langlopende contracten.  Maar de markt verandert. Er komen juist meer kleinere huurders die flexibele contracten willen. Dat betekent dat de transactiekosten omhoog gaan; andere beheersconcepten zijn nodig. Welke partijen springen in het gat?

Wat gebeurt er als de kantoorhuren huren echt dramatisch lager worden? Gaan al die ZZP-ers dan toch een maar kantoor huren in Zuidoost of West? Krijgen we Berlijnse toestanden, met rave-parties in kantoorwoestijnen?

De triomf van de stad!


De triomf van de stad (1)

In zijn nieuwe boek ‘Triumph of the City’ zingt Ed Glaeser de lof op de stad. De stad is de bron van welvaart, de beste uitvinding van de mensheid.  De hoge dichtheid van een stad leidt tot meer samenwerking en vernieuwing, en brengt  economische dynamiek en ondernemerschap. Bovendien zijn steden milieuvriendelijk: stedelingen verbruiken veel minder energie omdat ze in kleinere huizen wonen en vaker met het OV reizen, en minder autokilometers maken. De stad heeft de toekomst.

Een paar interessante inzichten uit het boek:

1. Veel aantrekkelijke steden (bijvoorbeeld Boston, New York, Parijs, of regio’s zoals Californie) zijn heel duur. Dat komt deels omdat het dynamische plekken zijn waar veel mensen willen wonen (de vraagkant), maar ook door veel te restrictieve regelgeving., waardoor er weinig tot niks mag worden bijgebouwd. Daarmee wordt schaarste gecreëerd, die de prijzen opdrijft. Dat leidt ertoe dat alleen de elite er nog kan wonen. De middenklasse verhuist massaal naar de buitenwijk. Dat is niet alleen slecht voor het milieu, maar het remt ook de economische groei want: hoge dichtheid leidt tot meer innovatie, volgens Glaeser. Vraag aan Glaeser: Moet Amsterdam hoogbouw toestaan in de grachtengordel?

2. De overheid voert, onbewust, een anti-stedelijk beleid. De hypotheekrenteaftrek bijvoorbeeld  stimuleert mensen om een eigen huis te kopen en bevordert daarmee de trek uit de stad. Want in de stad zijn vooral huurwoningen. En: Als de overheid het ‘de vervuiler betaalt’ (een CO2 heffing bijvoorbeeld) principe zou toepassen, zou wonen in een buitenwijk veel duurder worden. Maar dat gebeurt niet.

3. De laatste decennia zijn veel middenklasse Amerikanen verhuisd naar zuidelijke steden als Atlanta, Houston en Dallas. Waarom? Enerzijds vanwege de zachte winters (de erg hete zomers zijn niet erg dankzij de airco). Maar ook omdat die steden nauwelijks bouwrestricties kennen. Er zijn veel huizen gebouwd, waardoor de prijs laag kon blijven.

4. Stadsbesturen moeten investeren in mensen, niet in stenen. Krimpsteden maken de fout om nieuwe gebouwen (of musea, attracties) neer te zetten, en dan te denken dat daardoor de groei wordt bevorderd. Maar als er geen vraag is, werkt dat niet. Bouwt Rotterdam eigenlijk niet teveel? Veel beter is het om kleinschalig  ondernemerschap te stimuleren, en te investeren in scholing van mensen.

5. Jane Jacobs had gelijk dat diversiteit belangrijk is voor de economische vitaliteit van de stad. Een groot inzicht, zeker in die tijd. Maar ze krijgt ook een veeg uit de pan van Glaeser. Haar pleidooi voor het behoud van oude gemengde stadswijken in de centra (en daarmee tegen sloop en hoogbouw) is conservatief. Het leidt ertoe dat zulke wijken extreem duur worden, en suburbanisatie juist bevorderen. Hoogbouw is juist goed! Maar dan wel goede hoogbouw, met een dynamisch ‘streetlife’ zoals in Hongkong of New York.

Later meer... 

zondag 13 maart 2011

Beste economisch beleid: investeren in goede leeromgeving voor kinderen!

Let op minister Verhagen: Investeren in de sociaal-culturele vaardigheden van kinderen (zoals doorzettingsvermogen, motivatie en zelfvertrouwen) is het best denkbare economisch beleid. Het levert veel meer rendement op dan sociale programma's of infrastructuur. Dat zegt Nobelprijs winnaar Heckman in een recent interview


Veel economische en sociale problemen (zoals criminaliteit, drugsgebruik, tienerzwangerschappen en vroegtijdig schoolverlaten) zijn gerelateerd aan gebrekkige sociale/mentale vaardigheden. De (jonge) kinderjaren zijn cruciaal bij het aanleren daarvan. Als het vroeg misgaat, kost het erg veel geld en moeite om dat weer recht te zetten (voor zover dat uberhaupt lukt). Het is economisch veel efficienter om vroeg in te grijpen. Latere maatregelen, (reclasseringsprogramma's, reintegratie,  volwasseneducatie, of investeren in meer blauw op straat (!) zijn duurder, en veel minder effectief.


Cognitieve vaardigheden (cito scores!) zijn belangrijk, maar er is meer. Heckman heeft nauwkeurig onderzocht wat de invloed is van niet-cognitieve vaardigheden op succes. Het blijkt dat factoren als persoonlijkheid, mentale gezondheid, doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en motivatie een zeer grote invloed hebben op later succes.


De gezinsomgeving waarin een kind opgroeit is in zeer grote mate bepalend voor het aanleren van deze vaardigheden. Heckmann constateert dat wereldwijd een kloof groeit tussen kinderen die in een stimulerende omgeving opgroeien -en dus veel meer kansen hebben, en kinderen in een ongunstige  omgeving.


Het van overheidswege stimuleren van een goede omgeving waarin kinderen opgroeien leidt tot omvangrijke welvaartswinst, en bovendien tot minder ongelijkheid. De vraagt blijft natuurlijk: hoe doe je dat? Helaas laat Heckman hier weinig over los in het vraaggesprek. Daar moeten we het als ouders dan weer mee doen!



woensdag 2 maart 2011

Verdienen aan klimaatverandering

Klimaatverandering kost geld: de dijken moeten hoger, rivieren verlegd. Maar er ontstaat ook nieuwe 'business'. Bedrijven bedenken nieuwe oplossingen -drijvende huizen, slimme dijken, groene daken, inklapbare dammen, integrale wateroplossingen- en verkopen die aan klanten in binnen- en buitenland. In opdracht van het Klimaatbureau Rotterdam hebben we (Alexander Otgaar en Erwin van Tuijl van de Erasmus Universiteit en steller dezes) een beeld geschetst van deze nieuwe markt. We interviewden een groot aantal bedrijven, uit verschillende sectoren, om erachter te komen hoe zij nieuwe kansen pakken.

Hieronder volgt een beknopte samenvatting van het rapport.



INVESTEREN IN KLIMAATADAPTATIE

Klimaatverandering vraagt niet alleen om mitigatie (o.a. het terugdringen van CO2 uitstoot), maar ook om adaptatie: steden en regio’s staan voor de uitdaging zich aan te passen aan veranderende weersomstandigheden. Economen stellen daarbij de vraag of de kosten van adaptatie wel opwegen tegen de baten. Belangrijke factoren in deze kostenbatenanalyse zijn o.a. de mate van verstedelijking (concentratie van mensen en kapitaal) en de kwetsbaarheid (risico’s). Deltasteden zoals Rotterdam – geconfronteerd met watertoevoer uit vier richtingen – hebben vanuit economisch perspectief dus een sterk belang bij klimaatadaptatie. Niet alleen om mensen en middelen veilig te stellen, maar ook om steden aantrekkelijk te houden voor bewoners, bedrijven en bezoekers.
In opdracht van het klimaatbureau van de Gemeente Rotterdam hebben we ons echter gericht op nog een andere reden om te investeren in klimaatadaptatie. Het betreft hier het argument dat adaptatie naar verwachting leidt tot een versterking en upgrading van de regionale economie: meer werkgelegenheid, meer inkomen en meer export. De gedachte is dat steden die investeren in klimaatadaptatie tegelijkertijd ook kunnen verdienen aan het veranderende klimaat. In deze samenvatting bespreken we de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

EEN AANZIENLIJK DEEL VAN DE REGIONALE ECONOMIE
Kwantitatief onderzoek laat zien dat klimaatadaptatie betrekking heeft op een aanzienlijk deel van de regionale economie: de bedrijfstakken die behoren tot de ‘productieketen van klimaatadaptatie’ zorgen in totaal voor circa een kwart van alle banen in de Rotterdamse regio (ruim 200,000 banen), arbeidsplaatsen bij kennisinstellingen en overheden niet meegerekend. Tot deze keten behoren onder meer de bouw, architecten- en ingenieursbureaus, verzekeraars, ICT-bedrijven en producenten van grondstoffen en materialen. Deze bedrijfstakken zijn in totaal bovengemiddeld vertegenwoordigd in de Rotterdamse regio. Dit geldt in het bijzonder voor waterbouw, architecten- en ingenieursbureaus, ICT en de productie van metaal en cokes/aardolie. De relevantie van klimaatadaptatie voor de verschillende bedrijfstakken valt echter niet uit de cijfers te herleiden. Daarom hebben we aanvullend kwalitatief onderzoek gedaan.

HET BELANG VAN ADAPTATIE VOOR DIVERSE SECTOREN
Met behulp van interviews, expert meetings en een enquête hebben we inzicht verkregen in het huidig en potentieel belang van adaptatie voor verschillende sectoren. Hieruit blijkt dat klimaatadaptatie bij veel respondenten een rol speelt. Schattingen over het belang van adaptatie – als percentage van de omzet of het aantal arbeidsplaatsen – variëren van 1,7 tot 10%. Het merendeel van de geënquêteerde bedrijven verwacht dat klimaatadaptatie leidt tot nieuwe banen, met name bij ingenieurs- en adviesbureaus. Kortom: klimaatadaptatie heeft betrekking op een aanzienlijk deel van de regionale economie, maar de potentie wordt nog lang niet ten volle benut. Gesprekspartners zien kansen om nieuwe producten en concepten te ontwikkelen en die te exporteren. Voorbeelden van (mogelijke) exportproducten zijn de zandmotor, drijvende woningen en uitklapbare waterkeringen, maar ook kennis en expertise inzake complexe besluitvormingsprocessen (governance). Rotterdam wordt daarbij gezien als een van de vaandeldragers van Nederland Waterland: met een concentratie van kennisinstellingen, toenemende vraag vanuit de publieke én private sector en goede internationale contacten.

AANBEVELINGEN
Rotterdam heeft dus een goede uitgangspositie om te kunnen profiteren van de opkomende adaptatie-economie. Maar wat moet er concreet gedaan worden om deze kansen optimaal te benutten? De studie resulteert in diverse concrete aanbevelingen. Zo adviseren we om door te gaan met de ontwikkeling van showcases om Rotterdam nadrukkelijk op de kaart zetten als leading region in klimaatadaptatie. Ook pleiten we ervoor om innovatie  te stimuleren, o.a. door bedrijven meer ruimte te geven in aanbestedingen, kleine ondernemingen te betrekken bij grote projecten en faciliteiten te bieden voor starters en onderzoekers. Daarnaast zien we een rol voor lokale en nationale overheden bij het stimuleren van private investeringen (burgers én bedrijven) in klimaatadaptatie: via slimme subsidies, maar ook door het aanpassen van regelgeving die de ontwikkeling van klimaatbestendige steden juist bemoeilijkt. Tot slot achten we het van belang dat Rotterdam investeert in de promotie van de regionale en nationale adaptatie-economie. Dat kan door gerichte handelsmissies en een professionele ontvangst van handelsdelegaties, maar ook via evenementen zoals de Wereldhavendagen en (de kandidatuur voor) de Olympische Spelen.