donderdag 15 september 2011

Vergaderend naar de top in de kenniseconomie

De topsectoren
Het bedrijvenbeleid krijgt vorm. Het kabinet gaat onderzoek fiscaal (nog) aantrekkelijker maken, buitenlandse kenniswerkers komen gemakkelijker binnen, innovatief ondernemerschap wordt gestimuleerd. En het kabinet maakt werk van de negen geselecteerde topsectoren. Binnen die sectoren moet meer in kennis geïnvesteerd worden, vooral door bedrijven (private R&D investeringen blijven achter). Ook moeten onderzoeksagenda’s en onderwijsprogramma’s beter aansluiten bij de wensen van de topsectoren. Geld voor onderzoek (NWO, TNO, maar ook universiteiten) zal langzaam maar zeker steeds meer naar deze sectoren verschuiven.

Een sectorale aanpak heeft een aantal bekende nadelen.. Je weet nooit of de winnende sectoren van vandaag ook morgen nog de beste keuze zijn. Nieuwkomers staan op achterstand, terwijl het doel juist is om innovatie te stimuleren. En ander probleem is de sterke verwevenheid tussen sectoren: denk aan de vele raakvlakken tussen de topsectoren chemie, energie, en Hightech systemen en materialen. Juist op de snijvlakken ontstaat vernieuwing. Hoe zinvol is zo’n sectorale indeling dan voor innovatiebeleid? Maar dit terzijde.

Wie niet in een stuurgroep zit telt niet mee.
De Nederlandse kenniseconomie is al jaren een vergader en lobbycarrousel, en met de nieuwe plannen wordt het er niet beter op. Binnen elk van de 9 topsectoren moeten ‘innovatiecontracten’ worden afgesloten, door partners uit de gouden driehoek (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen), waaraan ‘partijen uit de hele kennisketen inhoudelijk en financieel committeren’. De huidige technologische top instituten (TTIs) moeten plaats gaan maken voor ‘Topconsortia voor Kennis en Innovatie’ (TKI’s) waarin, voortbouwend op succesvolle initiatieven, ‘meerdere partijen vraaggestuurd samenwerken aan onderzoek en valorisatie op innovatiethema’s over de gehele keten’. Dat wordt vergaderen en nog eens vergaderen, met stuurgroepen, regiegroepen, verbindingscoördinatoren, regionale overheden, brancheorganisaties, MKB clubs en noem maar op. Er gaat heel veel tijd zitten in het verdedigen van bestaande belangen, en het zoveel mogelijk onderbrengen van lopende projecten in de nieuwe structuren. Grote bedrijven en instellingen domineren het speelveld, wat de kleintjes hebben geen tijd voor dit soort werk, of ze weten de weg niet. Gelukkig is die tijd wel aftrekbaar: het kabinet ontwikkelt een fiscale maatregel waarmee bedrijven hun bijdragen aan Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) in mindering kunnen brengen op de winstbelasting (RDA+, aftrek indicatief 25%). Maar of het innovatie gaat opleveren? Het begrip innovatiecontract is natuurlijk al een contradictio in terminis.

De regio's doen het ookIntussen gebeurt er in de regio’s ook van alles. De Noordvleugel van de Randstad stimuleert ook topsectoren (bijna dezelfde als nationaal), in de Economic Development Board Amsterdam; ook hier wordt flink vergaderd en gelobbyd in zgn. “clustertafels” (er is 50 miljoen beschikbaar!), en ook hier moet de triple helix vorm krijgen. Min of meer hetzelfde gebeurt in de Zuidveugel, Twente, de Brainport (Eindhoven en omgeving), en vele andere regio’s. Afstemming tussen regio’s laat te wensen over, waardoor vaak weer niet de kritische massa wordt behaald die nodig is (zie mijn eerdere blog over life sciences, en hoe de Vlamingen dat wel goed aanpakken).

Een kenniseconomie uitbouwen is moeilijk, we moeten het nog leren. Maar ik verwacht dat de echte vernieuwing de komende jaren komt van mensen en bedrijven die niet meevergaderd hebben. En dat het toerisme de grootste groeisector van Nederland zal zijn.

vrijdag 9 september 2011

Buitenlandse investeringen in Nederlandse regio’s in Europees perspectief

Het Planbureau voor de Leefomgeving presenteerde gisteren een rapport over buitenlandse investeringen in Nederlandse regio’s, in Europees perspectief (en dan vooral kennisintensieve investeringen). Interessant, want meestal worden alleen landen vergeleken. Veel steden en regio’s proberen buitenlandse kennisbedrijven te lokken. Ze creëren banen, en brengen wellicht nieuwe kennis mee, die doorsijpelt naar andere bedrijven. Er zijn soms ook problemen: denk aan Organon: overgenomen door een buitenlands bedrijf, en een paar jaar later opgedoekt. Hedgefunds die gezonde bedrijven kaalplukken.

Het PBL onderzocht hoeveel buitenlandse (kennisintensieve) bedrijven in Nederlandse regio’s zijn gevestigd, vergeleken met andere regio’s, en welke regionale kenmerken van invloed zouden kunnen zijn. Nederlandse regio’s worden vergeleken met topregio’s in Europa.

Grote verschillen
De studie laat zien dat regionale verschillen aanzienlijk zijn: de bulk van buitenlandse kennisbedrijven vestigt zich in een beperkt aantal stedelijke regio’s in Europa, vooral regio’s die goed bereikbaar zijn, een hoog opgeleide (en internationaal georiënteerde) beroepsbevolking hebben. Maar wat bepaalt nu precies het ‘succes’ van die regio’s? De PBL studie gaat op zoek naar deze factoren, en onderzoekt ook hoe de Nederlandse topregio’s scoren t.o.v. de Europese topregio’s. Het blijkt dat bereikbaarheid en toegang tot markten de belangrijkste verklaringen zijn voor buitenlandse investeringen in kennisintensieve bedrijven. De kennisbasis is iets minder van belang (wel belangrijk voor high-tech industrie en –diensten).

Onze toppers
Wat zijn dan de Nederlandse topregio’s in het rapport? Hou je vast, het zijn: Noord Holland (34% van alle investeringen in NL), Zuid-Holland (22%) en Noord-Brabant (15%). Vraag: Waarom naar provincies gekeken, en niet naar stedelijke agglomeraties? Antwoord: daar waren geen data van.

Nieuwe inzichten?
De studie biedt een heel goed literatuuroverzicht over buitenlandse investeringen in regio’s. En veel aardige cijfers, bijvoorbeeld over de herkomstregio’s van buitenlandse investeringen in de verschillende Nederlandse regio’s, en analyses van factoren die het verschil verklaren. Maar helaas levert het lijvige empirische werk weinig nieuwe inzichten op. Waarom niet?

1. De definitiekeuze van buitenlandse investeringen roept vraagtekens op. De auteurs hebben alleen data over de eigendomstructuur van bedrijven. Dat maakt het heel lastig om onderscheid te maken tussen greenfield investeringen en meerderheidsdeelnames. Terwijl de impact van een buitenlandse overname (‘Bank of Scotland neemt een 50% belang ABN/AMRO’) heel anders is dan die van een greenfieldinvestering (‘HP opent researchcentrum in Eindhoven’). De auteurs bedachten een truc: ze veronderstellen dat jonge bedrijven (opgericht tussen 2003 en 2010) die voor meer dan de helft in buitenlandse handen waren (in 2010) waarschijnlijk greenfield investments zijn geweest. Want ‘jonge bedrijven zijn meestal geen acquisitiedoelwit”. Die bewering wordt verder niet gestaafd maar is wel vrij fundamenteel.

2. De studie kijkt naar provincies, en in het buitenland vaak weer andere eenheden. Dat roept vragen op. Neem Noord Brabant: er is een aanzienlijk verschil tussen het Westen van Noord Brabant (veel logistiek en value added logistics, vanwege de positie tussen Rotterdam en Antwerpen), en Oost Brabant, met de high tech industruie rond Eindhoven. De auteurs maken soms vreemde vergelijkingen, bijvoorbeeld tussen de regio Inner Londen en onze provincies, waar dan ook nog conclusies aan worden verbonden: “Although in North Holland and South Holland the share of employees working in knowledge-intensive services was much higher than the European average, Inner London had a much stronger specialisation in this field”. Het zou pas raar zijn als dat niet zo was.

3. Om kennisintensieve investeringen te scheiden van niet-kennisintensieve investeringen is gekozen om een aantal NACE-sectoren als ‘kennisintensief’ te benoemen (dat doet Eurostat ook). De NACE-indelingen zijn m.i. echter fundamenteel ongeschikt om kennisintensieve activiteit te onderscheiden van ‘niet-kennisintensieve’ activiteit. Elke sector heeft kennisintensieve en minder kennisintensieve ondernemingen en functies. Het was wellicht beter geweest om bijvoorbeeld naar het opleidingsniveau van werknemers te kijken.

4. De studie is een momentopname: er zijn alleen data voor het jaar 2010 gebruikt. We krijgen daardoor helaas geen beeld welke regio’s het beter zijn gaan doen, en welke minder.

5. Er staan nogal veel weinig verrassende conclusies en constateringen in. Bijvoorbeeld: Regio’s met een technologieprofiel trekken vooral technologiebedrijven aan; regio’s die meer op diensten zijn gericht, trekken vooral investeringen in die sector aan. 

6. Ik mis een analyse over hedgefunds, speculanten, agressieve buitenlandse investeerders die op snel gewin uitzijn, ofwel de loskoppeling tussen de financiële economie en de reële economie.

7. De studie geeft geen nieuw inzicht in de effecten van buitenlandse investeringen op de regionale economie. Brengen bedrijven kennis mee, of tappen ze juist kennis af? Nemen ze expats in dienst, of vooral Nederlands personeel? Wat voor voorzieningen hebben ze nodig? En: in hoeverre verandert er eigenlijk iets nadat een buitenlands bedrijf de boel heeft overgenomen? (denk aan Organon in Oss…). Gaan ze meer of juist minder samenwerken met lokale kennisinstellingen? Wat is de rol van innovatiebeleid, of gaat het vooral om fiscale incentives? Helaas geen nieuwe inzichten.

De auteurs hebben zelf ook wel in de gaten dat hun studie weinig concrete aanwijzingen biedt voor beleidsmakers: veel specifiekere kennis is nodig over de motieven van investeerders. “Therefore, designing a policy aimed at attracting FDI to stimulate the (regional) economy requires a good understanding of the motives of different investors, because this largely determines the impact of their investments. And those differences in effects show that it is important for policymakers to be selective about which FDI one wants to attract.”. Waarom hebben ze dat dan niet onderzocht?

Dus..
To sum up: De studie is gebaseerd op matige data over buitenlandse investeringen, een twijfelachtige keuze van sectoren (selectief winkelen in de NACE indeling die stamt uit het industriële tijdperk); Het onderzoek is gedaan voor onvergelijkbare regio’s die geen relevante economische eenheid vormen (provincies in Nederland, hele andere units in het buitenland). Er wordt zekerheid gezocht in zogenaamde ‘harde data’ en kwantitatieve analyse, maar het resultaat is dat we nog steeds niet goed snappen op basis waarvan welke investeerders kiezen voor bepaalde regio’s en waardoor ze zich laten leiden.

Wat dan wel?
Hoe kom je daar dan wel achter? Selecteer een x-aantal buitenlandse bedrijven in Europa (m.n. in de speerpuntsectoren waar Nederland in wil uitblinken); Houdt diepte interviews met eigenaars en managers, om zo beter te snappen waarom bedrijven zich ergens vestigen, hoe ze naar de regio kijken, welke wensen ze hebben, en welk beleid echt bijdraagt aan het aantrekken en binden van deze bedrijven.


Nb ik weet het, ook op deze methode is e.e.a. aan te merken: revealed vs stated preferences, rationaliseringen achteraf, bias.































De soms wonderbaarlijke ranglijst van het World Economic Forum

Eindelijk weer eens goed nieuws over de Nederlandse kenniseconomie: Op de mondiale concurrentielijst van het World Economic Forum (WEF) is Nederland gestegen van de achtste naar de zevende positie. Prof.dr. Henk Volberda, wetenschappelijk directeur van INSCOPE: 'De indicatoren laten duidelijk zien dat Nederland langzamerhand aan het verschuiven is naar een hoogwaardige kenniseconomie.' Het sterke concurrentievermogen van onze economie is volgens Volberda een afspiegeling van onze reële economie en geeft veel vertrouwen in toekomstige groei.

Leuk voor de Nederlandse regering, maar de vraag is hoeveel die positie echt zegt over onze ‘kenniseconomie’. Oliestaten staan erg hoog in de lijst, terwijl ze toch bepaald niet innovatief zijn. Neem bijvoorbeeld Saoedi-Arabie (17e plek, 4 plaatsen gestegen) of Quatar (14e plek, drie plaatsen gestegen). En er is juist een opvallend lage plek voor een innovatief land als Korea (24e). Of zouden ze Noord- en Zuid-Korea bij elkaar hebben genomen? Onze zwakke Eurobroeders uit Zuid Europa komen er trouwens niet best vanaf: Griekenland staat 90e, na landen als Algerije, Namibie, Albanie en Kazachstan. Ook Spanje (36e), en Italië (43e) doen het niet best, ze komen achter landen als Puerto Rico (35e), Brunei en Oman.

De index is samengesteld uit drie factoren (zie hieronder), die elk een weging krijgen. Die weging hangt af van het ontwikkelingsniveau waarin een land zich bevindt. Voor rijke landen telt innovatie relatief zwaar, voor arme landen juist de basisvoorwaarden als infrastructuur en instituties. Al met al wordt er een hele batterij aan indicatoren gebruikt, de ene zinvoller dan de ander, met als resultaat: een ranking over de 'kracht' van nationale economieën.

Kijken we alleen naar innovatie, dan staat Nederland op de 9e plek. Niet slecht maar nog lang geen top-5. Maar ook hier zien we vreemde dingen in de lijst: Saoedi-Arabie staat 24e, voor landen als Australie (26e) en Spanje (33e).

Indicatoren

zaterdag 3 september 2011

Some impressions of the Urbact Summer University, held in Krakow, Poland, 28-31 August 2011


In urban policy, there are some buzzwords that are repeated all the time: sustainable development, involving stakeholders, integrative urban development rather than sectoral approaches, ‘bottum up rather than top down’, etc.. It sounds nice, but how to do it in practice?
The Urbact Summer University was designed to provide some training to local policymakers all over Europe, and to exchange experiences. 

I was a bit sceptical if it would work, but the event –held for the first time- turned out to be a great success. Over 300 people, from many different countries (most of them civil officers), came to Krakow to learn new techniques, and to exchange experiences with each other. There were the usual ‘old style’ plenary sessions with keynote speakers (some boring, some great), but the heart of the event were the small groups, in which people had to work on a fictional city case. During lab sessions (one of them led by me), they were given some tools and techniques, helping them to do a stakeholder analysis, to define the problem well (there are many ways to look at a problem), to translate a problem into objectives, to prioritize objectives, and to make a consistent action plan.

In my lab, the ‘fake problem’ was how a medium sized city can offer its municipal services in a more creative way, using the potential of the students and creative industries in the city. Also, the job was to save money, because the budget of the city is under strain. I gave some lectures on problem tree analysis, the Bono Hats method, stakeholder grids, and making activity tables. These techniques are simple at first sight, but applying them can be a challenge, especially when involving stakeholders (citizens, companies etc.) in the process.
 
In the small groups –led by moderators-, the participants had to apply the new techniques, and design solutions for the fictional city case. In the end, groups had to compete to decide which plan was the best.

It was amazing to see how much people can learn in a few days, and how much energy they put into designing a good action plan. The results were overall of high quality. The event shows that co-creation has so much potential (although all realise that it is hard to do it in real-world practice).  It was great to be part of this event. 

maandag 22 augustus 2011

De stad doet pijn


Een paar gedachten van een teruggekeerde vakantieganger, over stad en land. 

Londen
De rellen in Engeland maakten in één keer een einde aan het imago van Londen als vrije, tolerante en kosmopolitische wereldstad waar (extreem)rijk en arm in vrede samen wonen. De stad leek onkwetsbaar, -al helemaal sinds de toekenning van de Olympische Spelen- maar nu overheerst de onzekerheid: hoe kon dit gebeuren? Wat leeft er onder de oppervlakte? De duidingen buitelen over elkaar heen. Premier Cameron en Theodore Dalrymple zoeken vooral culturele verklaringen: de jeugd wordt niet meer opgevoed, afwezige vaders, teveel ‘reward without achievement’. Harder aanpakken! Volgens anderen ligt het aan de repressieve overheid: de overvloed aan camera’s en samenscholingsverboden in Engeland (waar kun je nog heen als jongere), het wegbezuinigen van voorzieningen, en de klassenmaatschappij die Engeland nog steeds is. De tweedeling begint inderdaad al heel vroeg: welgestelden sturen hun kinderen naar ‘private schools’ waar het onderwijs vele malen beter is dan op de public schools.  Richard Florida ziet de onrust als voorbode wat we in meer succesvolle wereldsteden kunnen verwachten. Want globalisering leidt tot grote ongelijkheid. Dit soort steden trekken de ‘grenzeloze’ superrijken aan, die op zoek zijn naar extreme luxe; anderzijds komen massa’s ongeschoolde immigranten er naartoe, op zoek naar een betere toekomst. Waar de jetset nauwelijks last lijkt te hebben van de crisis, zijn het de lagergeschoolden die de dupe zijn. Een recept voor onrust. Florida verwijt de beleidsmakers dat ze hun oren teveel hebben laten hangen naar multinationals en miljonairs in plaats van de onderklasse.

Spanje
Urbanisatie speelt ook een rol in de onrust in Spanje. De vastgoedluchtbel is geknapt, de economie staat stil, en er is een massale jeugdwerkloosheid (43%). De laatste decennia was er een enorme trek naar de grote steden. Dorpen op het platteland liepen leeg, en enorme nieuwe buitenwijken werden uit de grond gestampt aan de randen van grote steden als Madrid, Valencia en Pamplona. Veel van de mensen die daar zijn gaan wonen komen nu in de problemen. De stad was een belofte:  werk, een huis, een toekomst. Maar nu niet meer. De protestbeweging M15 verenigt een bont pluimage aan mensen die een andere maatschappelijke orde willen. In veel grote steden waren pleinprotesten –heel wat vreedzamer dan de Engelse plunderaars- tegen ‘het systeem’. Anti-urbanisme is onderdeel van het ressentiment, zo blijkt uit een reportage van het blad ‘Volzin’. Verstedelijking leidt tot vervreemding: hogesnelheidstreinen razen over het platteland maar stoppen alleen in de steden.  Voedsel komt steeds minder uit eigen regio, en steeds vaker uit een ver buitenland. Leden van de beweging noemen zich ‘indignados’, en versmelting van eerverlies, afkeer, en woede.

Het nieuwe platteland
Urbanisatie doet pijn, in Engeland, en in Spanje, zij het op verschillende manieren. Maar het is niet te stoppen. Of toch wel?
De Franse schrijver Michel Houellebecq schetst in zijn geweldige laatste boek ‘De kaart en het gebied’ een visioen van het nieuwe platteland.  Uitgestorven dorpen komen weer tot leven. De chagrijnige laatste autochtonen zijn gelukkig uitgestorven. Chinezen, Russen, Nigerianen en jonge Fransen kopen oude boerderijtjes en bistro’s op, en herstellen ze in oude staat. Hippe restaurants serveren aloude streekgerechten. Er wordt gewerkt, altijd online, vanuit huis of cafe. Er wordt niet meer gezeurd maar gelachen. Mooi toch?

zondag 19 juni 2011

Sofware bedrijf Sofa verruilt Amsterdam voor Silicon Valley. Is dat erg?


Gelezen in NRC Handelsblad 18/19 juni 2011

In NRC dit weekend een verhaal over Sofa, een Amsterdamse software start-up die Amsterdam West verruilt voor Silicon Valley. Zes jaar geleden begonnen een stel ambitieuze jongens software te ontwikkelen. De kracht van het bedrijf: creativiteit en een artistieke touch, gekoppeld aan technische skills. Facebook ziet die combinatie blijkbaar wel zitten, en zet de mensen van Sofa in om Facebook mooier en beter te maken. Sofa zit nu nog in een bedrijfspand in Amsterdam West, ‘tussen een islamitische slager en een luidruchtige huisbaas’. Het bedrijf wordt niet overgenomen: de werknemers en oprichters gaan in loondienst werken bij Facebook, waar ze gaan werken aan nieuwe designs. Ze verhuizen allemaal naar Silicon Valley.

Als je het negatief bekijkt zou je kunnen zeggen: Amsterdam verliest een prachtig bedrijf, en een stel ondernemende kenniswerkers. We leggen het af tegen de Valley. Softwarebedrijven in Nederland halen nooit het level van Facebook, Google en Apple, maar blijven klein of worden in de kiem opgekocht. Het moet blijkbaar zo zijn.

Aan de andere kant: Het verhaal laat maar weer eens zien hoe sterk de creatieve software industrie in Amsterdam eigenlijk is. Bedrijven als TomTom en Layar zijn wereldmerken, en de stad huisvest vele kleinere maar hoogwaardige spelers in gaming en software. Amsterdam biedt een perfect ecosysteem voor de gouden combinatie van talent, technologie, ondernemerschap, creativiteit en design, en elke keer ontstaan weer nieuwe pareltjes.  Geen probleem als er af en toe een bedrijf vertrekt. Sterker nog: een verhuizing als deze versterkt de internationale reputatie van de stad en leidt tot vele nieuwe interessante netwerken.

Het kan altijd beter natuurlijk. Een van de oprichters, Koen Bok, zet zich in voor Appsterdam, een initiatief om de Amsterdamse software industrie een internationale allure te geven. Hij pleit ook voor het ondersteunen van jonge start-ups (‘wat vroege angel investors hadden geen kwaad gekund’).

Hoe dan ook: voor de jongens (en meisjes?) van Sofa begint een ‘American Dream’, en laten we hopen dat het ze goed gaat.

woensdag 15 juni 2011

Bezuinigen op wetenschappelijk onderzoek? Studie toont aan dat betere wetenschap leidt tot meer ‘kassa’.

s.gif


Gelezen in Research Policy

Universiteiten worden steeds ondernemender. De regering hamert op ‘valorisatie’  en vindt dat universiteiten hun kennis meer in 'kassa' moeten omzetten (erg fout woord, trouwens). Maxime Verhagen wil dat universiteiten meer met bedrijven gaan samenwerken, vooral binnen de ‘topsectoren’ (nog een fout woord) waar Nederland in uitblinkt. Universiteiten doen er van alles aan om ondernemender te worden. Ze openen incubators, stoppen veel geld in technologie transfer centra, en moedigen hun werknemers aan om externe gelden binnen te halen of een eigen bedrijf te starten. Dezelfde trend zien we in heel Europa.

Hoe ondernemend zijn de Europese universiteiten eigenlijk? Een onderzoeksteam van de Universiteit Leuven zocht het uit en publiceerde de resultaten in het nieuwste nummer van Research Policy. Uit het artikel blijkt dat het matig gesteld is met de ondernemende kwaliteiten van de Europese universiteiten. De onderzochte universiteiten  halen gemiddeld 27 miljoen binnen aan contractonderzoek (komt neer op een vrij schamele € 14000 per wetenschappelijk medewerker); er ontstaan gemiddeld 2 a 3 nieuwe bedrijven per jaar, en er worden 4 a 5 patenten toegekend. Dat houdt dus niet over. De variantie is wel groot. Overigens doen Europese universiteiten niet of nauwelijks onder voor Amerikaanse (de toppers niet meegerekend).

Interessant is dat er een positief verband blijkt te zijn tussen onderzoeksproductiviteit en ondernemerschap. Met andere woorden: Universiteiten die veel wetenschappelijke artikelen produceren (per werknemer) scoren ook hoger op contract research, patenten, en spin-offs (in iets mindere mate). Industriële partners doen blijkbaar  liever zaken met universitaire partners die in hoog wetenschappelijk aanzien staan.

Dit onderzoek laat zien dat goed onderzoek (‘kennis’) en ondernemerschap (‘kassa’) niet strijdig zijn maar elkaar juist kunnen versterken. Dit plaatst de forse bezuinigingen op wetenschappelijk onderzoek (met name de grote afname van het aantal AIOs door vermindering van de FES gelden) in een ander daglicht: Misschien is het toch niet zo verstandig om de onderzoeksproductiviteit –waar AIOs in hoge mate aan bijdragen- onder druk te zetten.

Helaas hebben de onderzoekers niet gekeken naar verschillen tussen landen. Daardoor weten we niet hoe Nederlandse universiteiten er voor staan t.o.v. andere landen. Via de auteurs ga ik trachten deze gegevens te achterhalen: wordt hopelijk vervolgd!

Bron: Entrepreneurial effectiveness of European universities: An empirical assessment of antecedents and trade-offs, door Bart Van Looy, Paolo Landoni, Julie Callaert, Bruno van Pottelsberghe, Eleftherios Sapsalis, en Koenraad Debackere, in Research Policy 40 (2011) 553–564

Journal homepage: www.elsevier.com/locate/respol



maandag 30 mei 2011

Baas in eigen #buurt: zelf bepalen hoe je wijk eruit ziet en waar de overheid jouw #belastinggeld aan uitgeeft


Baas in eigen buurt: hoe bewoners zelf bepalen hoe hun buurt eruit ziet en waar de overheid hun belastinggeld aan uitgeeft

Gelezen in Financial Times, 28/29 mei 2011


Engeland experimenteert met een nieuwe vorm van planning waarbij burgers meer te vertellen hebben over wat er in hun buurt gebeurt: “Localism”. In 17 buurten wordt nu proefgedraaid.  Wat houdt het in? Gemeenschappen mogen zelf bepalen waar nieuwe woningen en bedrijfsterreinen worden gebouwd, en hoe ze eruit gaan zien (via het opstellen van een ‘neighborhood development plan’). En als publieke voorzieningen zoals bibliotheken of zwembaden dreigen te worden opgeheven, krijgen burgers de kans –en geld (hoeveel?)- om deze voorzieningen zelf te runnen.  Er komen ook nieuwe regels voor vastgoed met een ‘gemeenschapskarakter’ zoals pubs, buurtcentra, markten: die mogen niet zomaar worden opgeheven, verkocht of gesloopt door de gemeente. Eerst krijgen burgergroepen de kans om het aan te kopen en door te zetten.
Bewoners moeten zich wel eerst organiseren. Een buurtgroep kan zich opgeven als ‘gekwalificeerde eenheid’, mits de doelstellingen iedereen ten goede komen, en tenminste 21 buurtbewoners actief lid zijn. Ingediende plannen moeten wel aan bepaalde eisen voldoen, en uiteindelijk door een referendum worden goedgekeurd.

Ik vind dit soort sociale experimenten erg interessant. Het zou best kunnen dat burgers zo inderdaad meer betrokken raken bij hun buurt, en zelf actief aan de slag gaan om de buurt beter te maken, in plaats van te wachten totdat de overheid langskomt en vervolgens klagen dat er niks van deugt. Localism kan de aanzet zijn tot een nieuw type gemeenschapszin, en ook kan het helpen tegen onzalige plannen van ambtenaren die niet echt snappen waar een buurt behoefte aan heeft. Misschien brent het dus de burger en de overheid dichter bij elkaar, en dat is hard nodig. Maar veel zal natuurlijk ook afhangen van de middelen die er zijn om publieke voorzieningen in stand te houden. Critici zien het hele ‘big society’ idee van de regering Cameron als een verkapte bezuiniging, omdat niet alleen de verantwoordelijkheid maar ook de rekening deels bij de burger wordt gelegd (die het toch al niet makkelijk heeft). Tenslotte is er het risico dat de hardste schreeuwers en lobbyisten hun zin krijgen (want wie zich organiseert, bepaalt), tot ongenoegen van een zwijgende minderheid die geen tijd heeft voor buurthobby’s. Afijn, we zullen het zien. Eind dit jaar loopt het experiment af, en wordt besloten of heel Engeland aan het localism gaat.

Lees het artikel hier


maandag 4 april 2011

Klimaatverandering is business

Klimaatverandering vraagt niet alleen om mitigatie (o.a. het terugdringen van CO2 uitstoot), maar ook om adaptatie: steden en regio’s staan voor de uitdaging zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.  Dichtbebouwde deltagebieden zoals West-Nederland hebben vanuit economisch perspectief een groot belang bij klimaatadaptatie. Niet alleen om mensen en middelen veilig te stellen, maar ook om steden aantrekkelijk te houden voor bewoners, bedrijven en bezoekers. Adaptatie kost de belastingbetaler veel geld, maar levert het ook wat op? Wij deden onderzoek naar de mogelijke economische effecten van klimaatadaptatie op de regionale economie: meer werkgelegenheid, meer inkomen en meer export? Lees hier het rapport.

woensdag 23 maart 2011

Hoe ontwikkel je een economische strategie voor een regio? Amsterdam vs Helsinki





Stedelijk regio’s in de hele wereld zoeken naar manieren om hun economisch beleid te vernieuwen. Meer samenwerken is het devies, om mee te kunnen in de kenniseconomie. In de eerste plaats tussen gemeenten in dezelfde stedelijke regio (elkaar beconcurreren heeft weinig zin maar gebeurt maar al te vaak), maar ook tussen bedrijfsleven, overheid en onderwijs/onderzoeksinstellingen.

Maar hoe pak je zoiets eigenlijk aan?

De Metropoolregio Amsterdam (inclusief o..a Haarlem, Schiphol en Almere) heeft, na stevige kritiek van de OESO op de regionale kenniseconomie, de EDBA opgericht, in goed Nederlands de Economic Development Board Amsterdam.  Deze board staat onder leiding van de burgemeester van Amsterdam, en verder zitten alle regionale ‘hotshots’ uit overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven erin. Er zijn zeven sectoren geselecteerd, waar de regio in moet gaan uitblinken: de creatieve industrie, life sciences, flowers & food, handel & logistiek, zakelijke dienstverlening, en congressen & toerisme. Alles dus eigenlijk. Voor elke sector wordt nu een strategie uitgewerkt, onder leiding van een ‘trekker’ uit de betreffende sector (meestal de directeur van een groot bedrijf), en per sector moet er ook een onderwijs- en onderzoeksagenda komen. Er is een aparte groep die voorstellen uitwerkt voor de ‘humuslaag’, de stedelijke omgeving waar innovatie tot bloei kan komen.
Ik zie het als winst dat zoveel partijen samen bezig zijn met de economische strategie van de regio. Het is hard nodig en had natuurlijk al veel eerder moeten gebeuren. Spannend waar de groepen eind deze maand (want dan moet hun verhaal al af zijn) mee komen. Of het veel gaat opleveren? Ik zie een aantal risico’s en zwakke punten. Er is erg weinig focus, iedereen praat en doet mee. Dan krijg je al snel dat gevestigde belangen hun eigen prioriteiten sterk naar voren proberen te brengen, zonder dat er echt samenhang ontstaat. Ik mis ook een heldere visie en analyse op wat een grootstedelijke regio nu eigenlijk innovatief en dynamisch maakt, en daar zou het toch mee moeten beginnen. Een ander risico is het gebrek aan slagkracht. Als er een strategie ligt, wie gaat ‘m dan uitvoeren? Er is niet echt een uitvoeringsorganisatie. En: Voor elk van de gekozen speerpunt-sectoren zou je de vraag moeten stellen: Waar houdt de verantwoordelijkheid van de overheid op en begint die van de kennisinstellingen en het bedrijfsleven? Welke duurzame prikkels krijgen partijen om echt gezamenlijk op te trekken? Ook gaat het proces wel erg snel: ik ben bang dat een half jaar te kort is om te komen tot een echt goed doordachte en breed gedragen strategie die ook nog echt verschil gaat maken.

Helsinki

In Helsinki hebben ze al veel langer ervaring met dit soort werk. In 2004 lag er al een innovatie-agenda voor de hele regio (daarvoor vochten gemeenten in de regio elkaar de tent uit), en vorig jaar werd de nieuwe strategie gepresenteerd: 'Prosperous Metropolis: a competitiveness strategy for the Helsinki Region’. Het is een product van de drie grote gemeenten in de regio: Helsinki, Espoo, Vantaa. Opvallend: Men is geheel van de sectorale benadering afgestapt. Het gekozen devies is heel eenvoudig: Creëer gezamenlijk een omgeving waar innovatie kan floreren. Dan komen de bedrijven, mensen en sectoren vanzelf ook.  Er is gekozen voor vier punten waar de regio zichzelf echt moet
 verbeteren en waar de overheid ook belangrijke sturende  mogelijkheden heeft:

1. Improving top-quality education
2. Building good quality of life
3. Strengthening user-driven innovation
4. Internationalisation

Voor elk van de punten zijn hele concrete acties bedacht, en er is duidelijk afgesproken wie welke actie gaat uitvoeren. De doelstellingen zijn helder en meetbaar, en de voortgang wordt systematisch gemonitord. Er is meteen ook een convenant met de nationale overheid gesloten. Finse daadkracht waar we wel wat van op kunnen steken!

vrijdag 18 maart 2011

Leegstand kantoren: Wie betaalt de rekening?


De leegstand van #kantoren is enorm. In #Amsterdam 20%, in sommige delen zelfs 40%. En het ziet er niet naar uit dat het beter wordt: integendeel. De vraag daalt door de  crisis, en het ‘nieuwe werken’; er is simpelweg minder kantoorruimte nodig per werknemer. En de afgelopen 10 jaar is enorm veel bijgebouwd, in heel Nederland maar vooral in Amsterdam. Er is een oude economische wet die zegt: als er weinig vraag is en heel veel aanbod dan…. daalt de prijs. En wat gaat dat betekenen? De waarde van al die duizenden kantoren zal gaan dalen, en dat gaat om vele miljarden. Wie is daarvan de dupe? Wie voelt de pijn in de portemonnee? En wat betekent dat voor de stad, zijn er misschien ook voordelen? Samen met Pepijn Verpaalen doe ik onderzoek naar de consequenties van leegstand. We gaan cijfers en feiten verzamelen, en praten met belanghebbenden: Beleggers, banken, projectontwikkelaars, de gemeente. Na de zomer organiseren we een seminar over het onderwerp.
Een paar vroege observaties/analyses en vragen tot nu toe:

Sommige investeerders zullen niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen, vooral als ze slecht verhuurbare kantoren hebben gekocht met geleend geld, op basis van een te optimistisch ingeschatte bezettingsgraad en een hele lage rente (goedkoop geld!).  Als ze omvallen, hebben de banken bij wie ze geleend hebben een probleem (en veel banken hebben sowieso al problemen genoeg!). Hoe zwaar zitten pensioenfondsen er eigenlijk in?

Veel panden lijken veel te hoog gewaardeerd op de balansen van de eigenaars. Accountants verschuilen zich achter taxateurs, en die zijn weer niet altijd even onafhankelijk (hun opdrachtgever zit niet te wachten op forse afboekingen). Wat zal er gebeuren als grote spelers echt gaan afwaarderen op basis van reële waarde?

Paul Oudeman (kantorenloods Amsterdam) hanteert de 20-20-60 regel. Van de leegstaande kantoren kan 20% worden herontwikkeld als kantoor dat beter aansluit bij de huidige vraag, voor 20% is een andere enigszins rendabele bestemming te vinden, en 60% is kansloos en moet gesloopt. Dat is gigantisch.

De huren zijn aan het dalen. Sommige banken verplaatsen activiteiten van de Zuidas naar Zuidoost omdat het daar goedkoop is. Wat betekent dat voor Amsterdam en m.n. het concept van de Zuidas als financiële toplocatie van Nederland?

Investeerders, beleggers en beheerders houden van simpel: Veel vierkante meters verhuren aan grote partijen, via langlopende contracten.  Maar de markt verandert. Er komen juist meer kleinere huurders die flexibele contracten willen. Dat betekent dat de transactiekosten omhoog gaan; andere beheersconcepten zijn nodig. Welke partijen springen in het gat?

Wat gebeurt er als de kantoorhuren huren echt dramatisch lager worden? Gaan al die ZZP-ers dan toch een maar kantoor huren in Zuidoost of West? Krijgen we Berlijnse toestanden, met rave-parties in kantoorwoestijnen?

De triomf van de stad!


De triomf van de stad (1)

In zijn nieuwe boek ‘Triumph of the City’ zingt Ed Glaeser de lof op de stad. De stad is de bron van welvaart, de beste uitvinding van de mensheid.  De hoge dichtheid van een stad leidt tot meer samenwerking en vernieuwing, en brengt  economische dynamiek en ondernemerschap. Bovendien zijn steden milieuvriendelijk: stedelingen verbruiken veel minder energie omdat ze in kleinere huizen wonen en vaker met het OV reizen, en minder autokilometers maken. De stad heeft de toekomst.

Een paar interessante inzichten uit het boek:

1. Veel aantrekkelijke steden (bijvoorbeeld Boston, New York, Parijs, of regio’s zoals Californie) zijn heel duur. Dat komt deels omdat het dynamische plekken zijn waar veel mensen willen wonen (de vraagkant), maar ook door veel te restrictieve regelgeving., waardoor er weinig tot niks mag worden bijgebouwd. Daarmee wordt schaarste gecreëerd, die de prijzen opdrijft. Dat leidt ertoe dat alleen de elite er nog kan wonen. De middenklasse verhuist massaal naar de buitenwijk. Dat is niet alleen slecht voor het milieu, maar het remt ook de economische groei want: hoge dichtheid leidt tot meer innovatie, volgens Glaeser. Vraag aan Glaeser: Moet Amsterdam hoogbouw toestaan in de grachtengordel?

2. De overheid voert, onbewust, een anti-stedelijk beleid. De hypotheekrenteaftrek bijvoorbeeld  stimuleert mensen om een eigen huis te kopen en bevordert daarmee de trek uit de stad. Want in de stad zijn vooral huurwoningen. En: Als de overheid het ‘de vervuiler betaalt’ (een CO2 heffing bijvoorbeeld) principe zou toepassen, zou wonen in een buitenwijk veel duurder worden. Maar dat gebeurt niet.

3. De laatste decennia zijn veel middenklasse Amerikanen verhuisd naar zuidelijke steden als Atlanta, Houston en Dallas. Waarom? Enerzijds vanwege de zachte winters (de erg hete zomers zijn niet erg dankzij de airco). Maar ook omdat die steden nauwelijks bouwrestricties kennen. Er zijn veel huizen gebouwd, waardoor de prijs laag kon blijven.

4. Stadsbesturen moeten investeren in mensen, niet in stenen. Krimpsteden maken de fout om nieuwe gebouwen (of musea, attracties) neer te zetten, en dan te denken dat daardoor de groei wordt bevorderd. Maar als er geen vraag is, werkt dat niet. Bouwt Rotterdam eigenlijk niet teveel? Veel beter is het om kleinschalig  ondernemerschap te stimuleren, en te investeren in scholing van mensen.

5. Jane Jacobs had gelijk dat diversiteit belangrijk is voor de economische vitaliteit van de stad. Een groot inzicht, zeker in die tijd. Maar ze krijgt ook een veeg uit de pan van Glaeser. Haar pleidooi voor het behoud van oude gemengde stadswijken in de centra (en daarmee tegen sloop en hoogbouw) is conservatief. Het leidt ertoe dat zulke wijken extreem duur worden, en suburbanisatie juist bevorderen. Hoogbouw is juist goed! Maar dan wel goede hoogbouw, met een dynamisch ‘streetlife’ zoals in Hongkong of New York.

Later meer... 

zondag 13 maart 2011

Beste economisch beleid: investeren in goede leeromgeving voor kinderen!

Let op minister Verhagen: Investeren in de sociaal-culturele vaardigheden van kinderen (zoals doorzettingsvermogen, motivatie en zelfvertrouwen) is het best denkbare economisch beleid. Het levert veel meer rendement op dan sociale programma's of infrastructuur. Dat zegt Nobelprijs winnaar Heckman in een recent interview


Veel economische en sociale problemen (zoals criminaliteit, drugsgebruik, tienerzwangerschappen en vroegtijdig schoolverlaten) zijn gerelateerd aan gebrekkige sociale/mentale vaardigheden. De (jonge) kinderjaren zijn cruciaal bij het aanleren daarvan. Als het vroeg misgaat, kost het erg veel geld en moeite om dat weer recht te zetten (voor zover dat uberhaupt lukt). Het is economisch veel efficienter om vroeg in te grijpen. Latere maatregelen, (reclasseringsprogramma's, reintegratie,  volwasseneducatie, of investeren in meer blauw op straat (!) zijn duurder, en veel minder effectief.


Cognitieve vaardigheden (cito scores!) zijn belangrijk, maar er is meer. Heckman heeft nauwkeurig onderzocht wat de invloed is van niet-cognitieve vaardigheden op succes. Het blijkt dat factoren als persoonlijkheid, mentale gezondheid, doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en motivatie een zeer grote invloed hebben op later succes.


De gezinsomgeving waarin een kind opgroeit is in zeer grote mate bepalend voor het aanleren van deze vaardigheden. Heckmann constateert dat wereldwijd een kloof groeit tussen kinderen die in een stimulerende omgeving opgroeien -en dus veel meer kansen hebben, en kinderen in een ongunstige  omgeving.


Het van overheidswege stimuleren van een goede omgeving waarin kinderen opgroeien leidt tot omvangrijke welvaartswinst, en bovendien tot minder ongelijkheid. De vraagt blijft natuurlijk: hoe doe je dat? Helaas laat Heckman hier weinig over los in het vraaggesprek. Daar moeten we het als ouders dan weer mee doen!



woensdag 2 maart 2011

Verdienen aan klimaatverandering

Klimaatverandering kost geld: de dijken moeten hoger, rivieren verlegd. Maar er ontstaat ook nieuwe 'business'. Bedrijven bedenken nieuwe oplossingen -drijvende huizen, slimme dijken, groene daken, inklapbare dammen, integrale wateroplossingen- en verkopen die aan klanten in binnen- en buitenland. In opdracht van het Klimaatbureau Rotterdam hebben we (Alexander Otgaar en Erwin van Tuijl van de Erasmus Universiteit en steller dezes) een beeld geschetst van deze nieuwe markt. We interviewden een groot aantal bedrijven, uit verschillende sectoren, om erachter te komen hoe zij nieuwe kansen pakken.

Hieronder volgt een beknopte samenvatting van het rapport.



INVESTEREN IN KLIMAATADAPTATIE

Klimaatverandering vraagt niet alleen om mitigatie (o.a. het terugdringen van CO2 uitstoot), maar ook om adaptatie: steden en regio’s staan voor de uitdaging zich aan te passen aan veranderende weersomstandigheden. Economen stellen daarbij de vraag of de kosten van adaptatie wel opwegen tegen de baten. Belangrijke factoren in deze kostenbatenanalyse zijn o.a. de mate van verstedelijking (concentratie van mensen en kapitaal) en de kwetsbaarheid (risico’s). Deltasteden zoals Rotterdam – geconfronteerd met watertoevoer uit vier richtingen – hebben vanuit economisch perspectief dus een sterk belang bij klimaatadaptatie. Niet alleen om mensen en middelen veilig te stellen, maar ook om steden aantrekkelijk te houden voor bewoners, bedrijven en bezoekers.
In opdracht van het klimaatbureau van de Gemeente Rotterdam hebben we ons echter gericht op nog een andere reden om te investeren in klimaatadaptatie. Het betreft hier het argument dat adaptatie naar verwachting leidt tot een versterking en upgrading van de regionale economie: meer werkgelegenheid, meer inkomen en meer export. De gedachte is dat steden die investeren in klimaatadaptatie tegelijkertijd ook kunnen verdienen aan het veranderende klimaat. In deze samenvatting bespreken we de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

EEN AANZIENLIJK DEEL VAN DE REGIONALE ECONOMIE
Kwantitatief onderzoek laat zien dat klimaatadaptatie betrekking heeft op een aanzienlijk deel van de regionale economie: de bedrijfstakken die behoren tot de ‘productieketen van klimaatadaptatie’ zorgen in totaal voor circa een kwart van alle banen in de Rotterdamse regio (ruim 200,000 banen), arbeidsplaatsen bij kennisinstellingen en overheden niet meegerekend. Tot deze keten behoren onder meer de bouw, architecten- en ingenieursbureaus, verzekeraars, ICT-bedrijven en producenten van grondstoffen en materialen. Deze bedrijfstakken zijn in totaal bovengemiddeld vertegenwoordigd in de Rotterdamse regio. Dit geldt in het bijzonder voor waterbouw, architecten- en ingenieursbureaus, ICT en de productie van metaal en cokes/aardolie. De relevantie van klimaatadaptatie voor de verschillende bedrijfstakken valt echter niet uit de cijfers te herleiden. Daarom hebben we aanvullend kwalitatief onderzoek gedaan.

HET BELANG VAN ADAPTATIE VOOR DIVERSE SECTOREN
Met behulp van interviews, expert meetings en een enquête hebben we inzicht verkregen in het huidig en potentieel belang van adaptatie voor verschillende sectoren. Hieruit blijkt dat klimaatadaptatie bij veel respondenten een rol speelt. Schattingen over het belang van adaptatie – als percentage van de omzet of het aantal arbeidsplaatsen – variëren van 1,7 tot 10%. Het merendeel van de geënquêteerde bedrijven verwacht dat klimaatadaptatie leidt tot nieuwe banen, met name bij ingenieurs- en adviesbureaus. Kortom: klimaatadaptatie heeft betrekking op een aanzienlijk deel van de regionale economie, maar de potentie wordt nog lang niet ten volle benut. Gesprekspartners zien kansen om nieuwe producten en concepten te ontwikkelen en die te exporteren. Voorbeelden van (mogelijke) exportproducten zijn de zandmotor, drijvende woningen en uitklapbare waterkeringen, maar ook kennis en expertise inzake complexe besluitvormingsprocessen (governance). Rotterdam wordt daarbij gezien als een van de vaandeldragers van Nederland Waterland: met een concentratie van kennisinstellingen, toenemende vraag vanuit de publieke én private sector en goede internationale contacten.

AANBEVELINGEN
Rotterdam heeft dus een goede uitgangspositie om te kunnen profiteren van de opkomende adaptatie-economie. Maar wat moet er concreet gedaan worden om deze kansen optimaal te benutten? De studie resulteert in diverse concrete aanbevelingen. Zo adviseren we om door te gaan met de ontwikkeling van showcases om Rotterdam nadrukkelijk op de kaart zetten als leading region in klimaatadaptatie. Ook pleiten we ervoor om innovatie  te stimuleren, o.a. door bedrijven meer ruimte te geven in aanbestedingen, kleine ondernemingen te betrekken bij grote projecten en faciliteiten te bieden voor starters en onderzoekers. Daarnaast zien we een rol voor lokale en nationale overheden bij het stimuleren van private investeringen (burgers én bedrijven) in klimaatadaptatie: via slimme subsidies, maar ook door het aanpassen van regelgeving die de ontwikkeling van klimaatbestendige steden juist bemoeilijkt. Tot slot achten we het van belang dat Rotterdam investeert in de promotie van de regionale en nationale adaptatie-economie. Dat kan door gerichte handelsmissies en een professionele ontvangst van handelsdelegaties, maar ook via evenementen zoals de Wereldhavendagen en (de kandidatuur voor) de Olympische Spelen.

donderdag 24 februari 2011

Campus development


I am writing a handbook about the development of urban knowledge hotspots (science parks, campuses, creative quarters etc.). This is one of the points I will make:

In many places in Europe (Utrecht and Rotterdam are among them), 1970s-style suburban university campuses are being transformed into more diverse places, by adding all sorts of functions to the campus (student housing, restaurants, amenities etc.). This may make sense from the university’s perspective. However, there is a tradeoff: this development goes at the expense of the liveliness of the (inner) city, and reduces the demand there.  Students and staff that otherwise would have lived and consumed in the city, now spend their time and money in the campus area.  Policymakers must realise that the indirect costs of a less lively (inner) city are substantial, with impacts on tourism, image, and attractiveness for the creative class. 

donderdag 17 februari 2011

Naar de top in biotech? Meedoen met de Vlamingen!

Verhelderende analyse in NRC over farma en biotech: hoe kom je van kennis tot kassa? In Nederland lukt dat maar niet. Het enorme kennispotentieel leidt niet of nauwelijks tot industriele toepassingen. Twee biotech investeerders leggen in het artikel uit waarom het in Vlaanderen wel lukt. Daar is het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) al 15 jaar lang bezig met valorisatie, in nauwe samenwerking alle Vlaamse universiteiten die zich met life science bezig houden. Er is geld, er zijn ervaren managers die weten hoe de industrie werkt, en die snappen hoe wetenschap en industrie bij elkaar kunnen komen, en hoe je aan risicokapitaal komt.
Voor verschaffers van durfkapitaal (zoals de schrijvers van het artikel) is het VIB een uitkomst: het levert goed uitgewerkte, realistische 'business propositions' waar je als kapitaalverstrekker iets mee kunt.
In Nederland heeft elke universiteit zijn eigen goedbedoelde maar te weinig professionele technology transfer office. Het lijkt een goed idee om het Vlaamse voorbeeld te volgen. Er zijn inmiddels 11 start-ups uit VIB voortgekomen, die bij elkaar ruim 420 miljoen Euro risicokapitaal wisten aan te trekken.

De investeerders: "Wij begrijpen niet dat het VIB-concept niet al lang geleden is gekopieerd. Een grondige herstructurering van het mechanisme van technology transfer naar Belgisch voorbeeld verdient nader onderzoek. Het levert voor veel minder geld een veel beter resultaat op, in een markt die schreeuwt om producten. Zo simpel kan het zijn."


Er is iets goed misgegaan in Nederland. Farma en biotech zijn al jaren een speerpunt voor de Nederlandse overheid: er zijn honderden miljoenen gepompt in het Top Instituut Farma en het Centre for Translational Molecular Medicine....
 
Kopieren? Misschien kunnen de Nederlandse universiteiten beter gewoon aanhaken bij het VIB in plaats van het wiel opnieuw uit te vinden. Dan ontstaat misschien een prachtig biotech cluster in de lage landen, dat kan concurreren met Cambridge, Boston en Munchen.
 

zondag 13 februari 2011

What role for manufacturing industries in the urban knowledge economy?





The share of manufacturing in many cities has declined dramatically. A growing number of policymakers (including US president Obama) are deeply worried about this, and design policies to revitalise these industries. But is de-industrialisation a problem? And how does manufacturing fit in the new ‘knowledge economy’? This article discusses the new role of manufacturing industries in various types of cities. It is based on a comparative urban study in 10 cities in Europe, Asia and Latin America.
Read the article here

mainpic.jpg

dinsdag 18 januari 2011

Kenniseconomie, quo vadis?

Het gaat niet goed met de Nederlandse kenniseconomie.....Men leze de NRC van vandaag.

-De overheid geeft al weinig uit aan onderwijs en onderzoek, en gaat nog verder snijden:

a. een paar honderd miljoen op hoger onderwijs. Dat betekent minder docenten, vollere lokalen, minder individuele aandacht, en dus zeer waarschijnlijk een lagere kwaliteit.

b. de FES gelden vallen weg voor onderzoek (aardgasbaten die voor onderzoek werden aangewend, ongeveer 500 miljoen per jaar). Dat scheelt heel veel geld voor Nederlandse universiteiten, en zal zich vooral vertalen in aanzienlijk minder AIO's en postdocs (schattingen gaan uit van 3000 minder, op een totaal van 10,000 AIOs en postdocs),  minder wetenschappelijke publikaties, en nog minder perspectief voor jonge mensen die een wetenschappelijke carriere willen.

-Bedrijven geven ook al heel weinig uit aan R&D; 0,9% van het BBP (Nederland zit in de Europese staart; het EU gemiddelde is 1,3%). Heeft ook te maken met de Nederlandse sectorstructuur die sterk op diensten is gericht, en daar wordt minder aan R&D uitgegeven. Maar het percentage daalt: In 1999 was het nog 1,1%.

....Maar hoe erg is het eigenlijk? Een paar relativeringen zijn op zn' plaats:

-Het percentage dat we aan R&D uitgeven is gedaald, maar het BBP in Nederlands is in de afgelopen 10 jaar veel sneller gegroeid dan het Europese gemiddelde. Als je daarvoor corrigeert ziet het plaatje re heel anders uit.

-Over R&D uitgaven: meer R&D leidt niet altijd tot meer groei. Zweden is het voorbeeld waarbij extreem hoge R&D uitgaven niet leiden tot meer groei. Bovendien wordt innovatie in de dienstensector nooit gemeten in de rankings (dat is ook heel moeilijk), terwijl Nederland het toch vooral van handel en diensten moet hebben. Misschien zijn we dus veel innovatiever dan uit deze cijfers blijkt.

-de Nederlandse economie is zeer flexibel en sterk, onze productiviteit behoort tot de hoogste in de wereld, de de groei is de afgelopen decennia hoger dan het EU gemiddelde. Welke schade richten de al jaren dalende uitgaven dan precies aan? Dat is nog nooit echt overtuigend uitgezocht. Ik schat in dat mijn punt a het meest fnuikend zal blijken.

De KIA-coalitie (een groot aantal partijen in NL die de kenniseconomie een warm hart toedragen) laat vandaag weten dat in 2020 de Nederlandse publieke uitgaven aan kennis en innovatie tussen de 4,5 en 6 miljard euro hoger moeten zijn, en de private investeringen tussen de 2,5 en 4,5 miljard euro. In een latere blog kom ik hierop terug.

dinsdag 11 januari 2011

slimme nieuwe steden?




Fast Company presenteert een top 10 van 'smartest cities on earth'. Met 'smart' wordt dan vooral bedoeld: veel ICT en andere technologie. Hoe slim het echt is moet nog blijken want veel van de steden zijn nog in aanbouw.

Een paar opvallende steden in de lijst:

op nummer 2: Lavasa, India. Deze stad, geheel door een private ontwikkelaar uit de grond gestampt,  gaat volgend jaar naar de beurs, tegen een geschatte waarde van $437 miljoen. Een stad vol met 'smart homes' en allerhande technologische snufjes, op 3 uur van booming Mumbay. De eerste 50,000 woningen zijn al verkocht.

Op 4: Skolkovo, Rusland. Een 'science city' vlakbij Moskou, die Silicon Valley moet gaan evenaren (na het mislukken van eerdere pogingen tijdens het Sovjetregime). Hier komen topuniversiteiten, high-tech multinationals, en woningen voor expats, en supersnel Internet is natuurlijk overal. Kosten noch moeite worden gespaard voor Medvedev's prestigeproject. Dit jaar gaat de spade de grond in (dus hoe kan het eigenlijk nu al in de top 10 staan?)

Op 5 en 7: Twee nieuwe woestijnsteden, als antwoord op de olie-economie die een keer uitgeput zal zijn. Het gaat om Masdar (Verenigde Arabische Emiraten) en King Abdullah Economic City (Saudi-Arabie), kortweg KAEC. Ook hier weer de ambities om kenniswerkers aan te trekken. KAEC wil vooral goed worden in online overheidsdiensten; De koning wil dat er een miljoen mensen komen wonen, vooral jonge mensen. Masdar (nabij Abu Dhabi) moet vooral erg eco worden (o.a. alleen electrische auto's), en wil zich onderscheiden door retro-architectuur in plaats van blinkende torens.

op 10: Nano City, India. Alweer een geheel nieuwe stad, bestemd voor een miljoen inwoners, ontwikkeld door een rijke tycoon. Zou een 'slimme en groene' stad moeten worden.

Zijn dit de steden van de toekomst? Misschien over 10 jaar nog eens gaan kijken hoe ze erbij liggen.