woensdag 9 december 2009

A 3rd industrial revolution or just another ugly windmill?

Jeremy Rifkin was the keynote speaker at the Rotterdam Global Urban Summit. It was a great conference, with many interesting people, and debates focusing on climate change and implications for cities.
http://www.urbansummit.rotterdam.nl/en/Rifkin sketched a very grim picture of the situation of our planet. The temperature will rise, with disastrous consequences. Fossile fuels are almost depleted (while our entire economy is still largely built on oil), and the US is broke. But there is hope: if we change our bad habits and transform our energy system towards more renewable energies, something beautiful may happen: a twin revolution of energy and communication (the web 2.0 revolution), and history has shown that these moments are turning points in history. Rifkin's main point is that we must change from centralised energy production to a decentral, linked approach, where each house, factory or anything else generates energy from renewable sources (sun, wind, and anything else as long as its durable), and shares it in an "intelligent grid'".
Great ideas, though not very new. And his plea against centralised energy production somewhat contadicted with the view of star-architect Winnie Maas, who complained about the 'new ugliness' of windmills and solar panels on every corner of the street. Is it really so bad to put windmills far away at see, out of sight, Mr Rifkin? I guess not. He takes the analogy with the Internet too far.For me the conference raised a lot a issues for further debate:-what's the use of setting long-term targets (like 20% reduction of CO2 in 2030) when all current politicians and corporate decisionmakers be way retired by then? Lets stick to short-term goals and hold the bosses accountable!-Where to put the tax money for promoting durable energy and reduce energy consumption? In more R&D, or in mass-rollout of current energy saving technologies or renewables? Prof. Kornelis Blok (Utrecht University) showed how fast energy-saving technologies improve, and how prices come down rapidly as well.-How to design regulation that enhances an energy transition, and get away from the subsidy-driven approach that produces many nice pilot projects but few big resultsCities are key pollutors but also the cradle of new solutions. Therefore it's a challenge to create places for experimentation, mixing bright young people, big business, developers, engineers, economists,planners and lawyers to think really hard about solutions and make them reality. The Rotterdam climate lab will hopefully do this, inspired by Melbourne's example of an eco innovation lab...
http://www.ecoinnovationlab.com/

zaterdag 10 oktober 2009

Augmented reality

Via een blog kwam ik dit tegen: verslag van een sessie in Amsterdam over augmented reality en de stad.
Augmented reality houdt in dat je met behulp van technologie een extra laag informatie over de werkelijkheid legt. Je richt bijvoorbeeld de camara van je mobiel op een gebouw, en je ziet hetzelfde gebouw op je scherm maar dan ook extra info, zoals de prijs van het pand, of de datum waarop het gebouwd is. Het kan zelfs in je contactlenzen worden geintegreerd.
Het aantal toepassingen is legio: toeristische info, menu's in restaurants, maar ook geprojecteerde virtuele kunst in de openbare ruimte. We staan aan het begin, en het staat vast dat er heel wat ontwikkeld en geexperimenteerd zal worden de komende tijd. De Waag Society is er al druk mee bezig en ook het bedrijfsleven stort zich er op. Boeiende vraag is wat dit doet met de beleving of (iets platter) 'consumptie' van de stad (voegt het wat toe, of doet het misschien juist ook afbreuk aan je waarneming omdat het de aandacht op iets focust). Voor city marketing ligt een nieuwe wereld open; de openbare ruimte krijgt er nieuwe dimensies bij.


woensdag 7 oktober 2009

Het gaat niet goed met Amsterdam als zakenstad...

Het gaat niet goed met Amsterdam als zakenstad, zo lijkt het. In de nieuwste stedenranking van Cushman en Wakefield is Amsterdam gezakt van de 6e naar de 8e plek van ´best business cities in Europe´. In 1990 stond de hoofdstad nog op de 5e plaats, achter Londen, Parijs, Frankfurt en Brussel. Het onderzoek geeft geen objectief beeld, het meet de perceptie van 500 senior managers van grote Europese ondernemingen. Dat maakt het onderzoek niet minder relevant, want deze mensen nemen de beslissingen over investeringen.

Een paar opvallende uitkomsten van het onderzoek

-Amsterdam doet te weinig. Europese topmanagers hebben niet de indruk dat de stad zich erg inspant om het zakenklimaat te verbeteren. De vraag werd gesteld welke stad het meest doet om zich te verbeteren. Barcelona, Londen en Berlijn scoren hier hoog, en Amsterdam staat wat treurig in het rechterrijtje.

-Amsterdam heeft een goede arbeidsmarkt. De managers werd gevraagd wat de beste steden zijn om gekwalificeerd personeel te vinden? Amsterdam staat op de niet onverdienstelijke 5e plek, en is niet gezakt t.o.v. vorig jaar. Deze factor speelt volgens het onderzoek een belangrijke rol bij investeringsbelissingen. Maar de loonkosten zijn wel hard gestegen t.o.v. de concurrentie

-De kwaliteit van leven gaat hard achteruit in de stad, t.o.v. de concurrentie. Amsterdam zakt van de 8e naar de 12e plek in een jaar tijd. Toenemende irritatie over de sluiting van de belangrijkste musea? Afnemende tolerantie? Of zijn de concurrenten gewoon beter geworden? De beste drie steden op dit gebied zijn Barcelona, Geneve en Munchen.

-Amsterdam is nog altijd heel goed bereikbaar. Op externe verbindingen scoort de hoofdstad een 4e plek in Europa, natuurlijk vooral dankzij Schiphol. Over de interne bereikbaarheid zijn de managers wat minder te spreken, een achtste plek.

-Ondanks alle inspanningen staat Amsterdam niet vooraan als schone stad (‘free of pollution’), erger nog, de stad is gezakt van plek 8 naar plek 11 . De top vijf bestaat hier uit Oslo, Stockholm, Helsinki, Geneve en Zurich. Voor investeringsbeslissingen maakt deze factor niet zoveel uit.

Zorgwekkend: Topmanagers kennen Amsterdam veel minder als business location dan 20 jaar geleden. Toen kende 67% van de respondenten Amsterdam goed, nu nog maar 46%. Maar het wordt niet helemaal duidelijk wat dit cijfer nu precies betekent. Misschien wel iets om verder uit te zoeken.

Er staan ook wat vreemde uitkomsten in die ik niet geheel kan verklaren. Zo scoort Amsterdam opeens veel beter op belastingklimaat en financiele incentives, een stijging van de 12e naar de 7e plaats. Niet verkeerd natuurlijk, maar waarom?

Hier staat het hele rapport

http://www.europeancitiesmonitor.eu/wp-content/uploads/2009/10/ECM_2009_Final.pdf

zaterdag 3 oktober 2009

Spontaan gegroeide techno-hotspots

De beste technologie-hotspots zijn vaak niet als zodanig gepland. Silicon Valley is het klassieke voorbeeld maar er zijn er meer. In Aarhus heb ik er ook weer een gevonden.
Aarhus is de tweede stad van Denemarken. Het is een universiteitsstad: liefst 40.000 studenten op een bevolking van 300.000 (lijkt een beetje op Utrecht qua omvang en studentendichtheid). De universiteit behoort tot de de betere van Europa. Opvallend is dat de economie van Aarhus de laatste 10 jaar sneller is gegroeid dan die van de hoofdstad Kopenhagen, en dat heeft veel te maken met de sterke kennisbasis. De laatste jaren zijn er heel veel kennisintensieve bedrijven bijgekomen: start-ups, maar ook internationale high tech bedrijven zoals Google die de lokale kennis en talent willen aftappen. De stad blinkt uit in een klein aantal sterke kennis-industrieen: informatietechnologie, windenergie, en biotech.

Ik was drie dagen in Aarhus om een analyse te maken van een van de techno-hotspots van de stad: IT city Katrinebjerg. Het is een typisch voorbeeld van een organisch ontstaan cluster. Het gebied was 10 jaar geleden een vrij onbetekenend bedrijventerrein in een buitenwijk van Aarhus. Maar toevallig wel grenzend aan de universiteitscampus, die uit zn' jasje begon te groeien. Vooral ICT research groeide snel. Een aantal instituten opende een vestiging in Katrinebjerg: dichtbij de campus, en niet te duur. Al snel volgden er meer. Ook een business incubator opende een kantoor in het gebied, en het Alexandra instituut (een soort TNO instelling, met 100 medewerkers; doet top-level toegepast IT onderzoek). Inmiddels werken er 1800 IT experts in het gebied, en binnenkort opent ook de hogeschool er haar IT faculteit. Een handjevol mensen vormen de drijvende kracht achter Katrinebjerg, waaronder de directeur van het Alexandra Instituut, de decaan van de IT faculteit, en de decaan van de hogeschool. Er is een heel sterk informeel netwerk. Een ondernemer die ik sprak noemt de universiteit 'onze R&D afdeling hier om de hoek'.

Langzaam maar zeker is Katrinebjerg dus veranderd van een gewoon bedrijventerrein in een IT hotspot. Maar niet helemaal: er zit ook een braadworstenfabriek, een autosloperij, en een groot lelijk winkelcentrum, en die willen allemaal niet weg. De prijzen van vastgoed zijn in tien jaar verdrievoudigd, een veel snellere stijging dan gemiddeld in Aarhus. Maar de kwaliteit van de publieke ruimte is matig, en als je er bent heb je totaal geen idee dat je in een technologiehotspot bent. En niemand in Arhus (en laat staan daarbuiten) weet wat Katrinebjerg intussen is.

De leidende figuren in het cluster zien intussen het belang in van een goed georganiseerd gebied met meer uitstraling. Er is een Masterplan gemaakt, alleen helaas: de stad heeft geen geld om het uit te voeren. Politici investeren momenteel liever in schone technologie en waterfront development in de haven van Aarhus, dat scoort beter. En door de crisis blijven private investeerders ook weg. Men zoekt nu naar een model voor gebiedsmanagement. Niet te zwaar en bureaucratisch: het uitstekend functionerende informele netwerk mag niet 'kapotgeorganiseerd' worden. Aan mij was de taak om een discussie te modereren hoe zo'n model eruit kan zien. We kwamen uit op een soort 'clubmodel' waarbij de leden van de nieuw op te richten 'Katrinebjerg Club' een jaarlijkse fee betalen. Dat geld kan worden besteed aan gebiedsmarketing of het verbeteren van de publieke ruimte, of evenementen in het gebied.
Benieuwd hoe dat gaat uitpakken.




maandag 21 september 2009

Kun je succesvollle 'innovatiesystemen' plannen?

Hoe kunnen regio's succesvolle clusters ontwikkelen? Frans Nauta (Hogeschool Arnhem-Nijmegen) onderzocht 5 succesvolle regio's. Uitgangspunt was om na te gaan wat te leren valt van specifieke regionale innovatiesystemen voor clustervorming in de regio Arnhem-Nijmegen, en hoe de kennis omtrent succes- en faalfactoren kan bijdragen aan de ontwikkeling van een strategische innovatieagenda rondom de 4 beleidsthema´s in de regio Arnhem- Nijmegen (gezondheid, halfgeleiders, duurzame energie en mode & design).
Centrale conclusie uit het project is dat succes geen toeval is, maar in alle onderzochte gevallen het resultaat is van een goede en langdurige samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden (denk aan 10 jaar!). Voorwaarde hiervoor is bestuurlijk commitment in de regio. Het hele rapport is hier te vinden:

Het is een prima lezend verhaal, waar veel beleidsmakers hun winst mee kunnen doen; Helaas staat er niet al te veel in wat we nog niet wisten. En er zit ook een rare paradox in. Aan de ene kant concludeert het rapport terecht dat regio's zich moeten specialiseren: probeer niet alles te stimuleren, maar alleen datgene waarin de regio echt onderscheidend is. Je zou vervolgens een dringend advies verwachten aan het adres van de bestuurders in de regio Arnhem/Nijmegen: stop met het stimuleren van vier clusters: concentreer je op een of hooguit twee. Of was zo'n conclusie politiek niet haalbaar?

Maakbaarheid?
Ook ademt het rapport een sfeer van maakbaarheid. Succes is 'geen toeval', en dat suggereert ook dat innovatie in hoge mate door regionale/lokale overheden (bij) te sturen is. De vraag is in hoeverre dat zo is. Niemand heeft Silicon Valley bewust gepland, het is ontstaan door een veelheid van factoren die samenkwamen op een bepaalde plek (inderdaad, ook overheidsbeleid speelde daar een belangrijke rol, maar dat beleid was er niet op gericht om Silicon Valley te creeren; dat was een mooi bijproduct). En dat geldt voor meer clusters. Veel prachtclusters hebben helemaal geen 'trekker': het zijn gewoon heel veel kleine bedrijfjes in een bepaalde sector (bijvoorbeeld de creatieve industrie) die zich aangetrokken voelen tot een bepaald stedelijk milieu, en die op projectbasis wel eens samen wat doen. Bestuurders kunnen daar niet zoveel mee en worden er soms zelfs boos om (Ad Scheepbouwer gaf de Amsterdamse creatieve industrie onlangs een 'gele kaart' omdat ze zo weinig georganiseerd zijn! Ik zou zeggen: ga zo door!).

Rent seeking
Het risico van een actief clusterbeleid is dat je op de verkeerde paarden gaat wedden, terwijl er ergens anders alweer een nieuw groeibriljantje 'bottom up' aan het ontstaan is. Het gevaar van rent seeking is er altijd: (grote) bedrijven die de overheid verleiden om hun industrie tot 'speerpuntcluster' te verklaren, om vervolgens daar allerlei voordelen uit te halen.
Hoe kunnen ambtenaren weten waar de groei van de toekomst vandaan gaat komen? Er valt wat voor te zeggen om als overheid helemaal geen keuze's te maken maar alleen te faciliteren en te zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat en vestigingsklimaat. Als de hoogopgeleiden in Arnhem-Nijmegen komen wonen, volgen de innoverende bedrijven vanzelf. Dat laat onverlet dat bedrijfsleven en kennisinstellingen er allebei baat bij hebben om met elkaar samen te werken, maar daar hebben ze de overheid niet voor nodig.

maandag 24 augustus 2009

Het is crisis. Meer investeren in wetenschap?


Bijna iedereen vindt nu dat het kabinet te weinig in kennis en innovatie investeert, waardoor knappe koppen naar het buitenland vertrekken. Waar Frankrijk en Duitsland de economische crisis aangrijpen om wetenschappelijk toptalent terug te lokken uit de VS, laat Nederland dat na. Extra investeringen in kennis en innovatie ontbreken momenteel, meldt de Volkskrant (21.8.2009) "Een gemiste kans", zegt Robbert Dijkgraaf, president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). De positie van Nederland als kenniseconomie is al jaren in het gedrang. Door de crisis en de opkomst van nieuwe kenniseconomieën in Azië is de problematiek des te urgenter, meent Sylvester Eijffinger van de Universiteit van Tilburg, tevens gasthoogleraar aan Harvard University. "Wil je als kennisland internationaal kunnen meedraaien, dan moet je 3 tot 4% van je BBP in onderzoek en ontwikkeling investeren. In Nederland blijven we hangen op het OESO-gemiddelde van 1,5%. Alexander Pechtold gaf onlangs al aan dat het OESO-gemiddelde niet goed genoeg is voor Nederland.

Volgens mij valt er heel wat aan te merken op deze argumentaties. Ten eerste: een BBP-norm voor uitgaven aan R&D is onzinnig. Het is een norm voor uitgaven, en dat zegt nog niets over de effectiviteit en efficientie van de besteding ervan. Portugal is een schrikbarend voorbeeld. Daar zijn de R&D uitgaven aan universiteiten de afgelopen enorm opgeschroefd, maar het effect op de economie is zeer gering omdat het bedrijfsleven weinig tot niets kan met academsiche kennis die wordt gecreerd op de universiteiten. Het absorberend vermogen is te gering. In Nederland speelt dat ook in zekere mate: veel PhDs in biologie en biomedische wetenschappen die hier wetenschappelijk zijn opgeleid (vaak zijn het trouwens niet eens Nederlanders) vetrekken na het behalen van hun titel naar de VS of UK, want daar zitten de grote ondernemingen met hun R&D afdelingen. Even heel gechargeerd, wat doen we dus in Nederland: we leiden Polen en Chinezen op die daarna in de VS geld gaan verdienen. Wordt onze kenniseconomie daar sterker van?

Geleerden in de bedrijfskunde hebben overigens allang ondekt dat de hoogte van R&D investeringen weinig tot niets zegt over het innovatieve vermogen van een bedrijf. Een veelheid van softe, organisatorische factoren speelt een rol, en het vereist echt een goede analyse om na te gaan wat precies daarbinnen de rol van R&D uitgaven is. En dat geld voor landen ook.

En dan nog iets: Nederland is, veel meer nog dan Duitsland en Frankrijk, een diensteneconomie. Ondanks onze lage uitgaven aan R&D zijn we bijna het rijkste land van de EU. Dat moet de heer Dijkgraaf en andere doemdenkers haast een doorn in het oog zijn, en ik ben benieuwd hoe hij dit verklaart. Maar volgens mij betekent het dat we in Nederland juist het stimlueren van innovatie in dienstensectoren hoogste priorteit moeten geven. Een interessante vraag is welk type wetenschappelijk onderzoek nodig is om diensteninnovaties te bevorderen. Maar in het debat gaat het bijna altijd over technolologie en beta wetenschappen.








vrijdag 21 augustus 2009

Nieuw EZ programma voor kennisvalorisatie

Kennis de de basis van de economie. Dat wisten we al een tijd. Maar in de praktijk blijkt het niet eenvoudig om de kenniseconomie goed te organiseren. Nederland is al lange tijd op zoek naar nieuwe rolverdelingen en samenwerkingen tussen bedrijfsleven en onderwijs&onderzoeksinstellingen. De afgelopen jaren zijn talloze initiatieven genomen, en er is veel vooruitgang geboekt, maar de communis opinio is toch dat het nog te weinig resultaat oplevert. Er is te weinig kennisuitwisseling tussen onderzoekers en bedrijfsleven, onderzoek wordt te weinig omgezet in business, en studenten/docenten/onderzoekers zijn nog te weinig ondernemend ingesteld. Het ministerie van EZ komt nu met een nieuw programma om de 'kennisvalorisatie' te structureel te verbeteren. Een projectgroep heeft, na uitgebreide consultatie met het werkveld, in kaart gebracht wat er mis is met de kennisvalorisatie in Nederland, en komt met een serie oplossingen. Op basis daarvan is een programma 'valorisatie' opgetuigd, zie http://www.ez.nl/Home/Programma_valorisatie
Afgesproken is om nieuwe, integrale valorisatieprogramma's op te zetten op regionaal nivo. Bestaande regelingen (zoals TechnoPartner, SKE regeling en de Centers of Entrepreneurship) zullen opgaan in dit nieuwe programma.

Wat gaat het programma ondersteunen?
De (basis) processen en bijbehorende faciliteiten die het programma denkt te gaan ondersteunen zijn de volgende (citaat van de EZ website):
  • Ontwikkelen en ondersteunen van ondernemende houding en ondernemerschapcompetenties. Mogelijke invulling: ontwikkelen van onderwijsaanbod, het ondersteunen en ontwikkelen van ondernemerschapscompetenties en ondernemende houding bij studenten, onderzoek effectmeting, professionaliseren docenten
  • Identificeren van onderzoeksresultaten die mogelijk commercialiseerbaar zijn en indien nodig beschermen van deze kennis. Mogelijke invulling: Screening & scouting, IE-fonds, professionalisering van de intellectueel eigendomsfunctie
  • Indien nodig verder ontwikkelen van de onderzoeksresultaten ten behoeve van toepassing. Mogelijke invulling: proof of concept fonds
  • Matchen van vraag en aanbod (publiek gefinancierde) kennis/ overdragen van de kennis zodat deze wordt toegepast en leidt tot economische en/of maatschappelijke benutting en vice versa. Mogelijke invulling: mkb loket, fysiek/virtueel, informatiesysteem
  • Ondersteunen van kennisintensieve (student)starters bij de oprichting van een bedrijf. Mogelijke invulling: pre-seedfonds

De bedoeling is dat het Programma Valorisatie dit najaar gepubliceerd wordt, zodat nog voor het eind van dit jaar plannen kunnen worden ingediend.

Commentaar
Laat ik positief beginnen: Vernieuwend is dat het programma zich niet alleen richt op technologische kennis maar ook op het alfa en gamma domein, de kunsten en het multidisciplinair onderzoek. Het werd inderdaad hoog tijd dat kenniseconomie niet gelijk wordt gesteld met technologische kennis. Het wordt immers steeds duidelijker dat sociale innovaties minstens zo belangrijk zijn als technologische. Ook vind ik het een goed idee om de enorme lappendeken aan valorisatieinitoiatieven te stroomlijnen, en hogescholen structureel meer middelen te geven om valorisatie echt vorm te geven.
Ik vind wel dat EZ nog altijd een soort lineaire benadering van kennis hanteert: kennis wordt gemaakt door onderzoekers, en de kunst is dan om die kennis om te zetten in 'kassa', het valoriseren dus. Zie de definitie die EZ gebruikt: 'Valorisatie is het proces van waardecreatie uit kennis, door kennis geschikt en/of beschikbaar te maken voor economische en/of maatschappelijke benutting en te vertalen in concurrende producten, diensten, processen en nieuwe bedrijvigheid'.
In de prakrijk werkt het vaak anders. Veel kennis 'onstaat' in een bepaalde context waar mensen samen bezig zijn om een probleem op te lossen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij action learning. Kennisontwikkeling is vaak niet lineair maar interactief. De toegevoegde waarde van praktijkonderzoekers in de gamma-wetenschappen zit vaak in het analyseren en structureren van kennis die in bedrijven is ontwikkeld. Onderzoekers kunnen bijvoorbeeld best practises identificeren en analyseren, maar de best practise zelf is door het bedrijf bedacht! Er zit dus ongelofelijk veel kennis in het bedrijfsleven, en de rol van onderzoekers kan zijn om die kennis op te vissen, te abstraheren, en beschikbaar te maken voor andere bedrijven. Dat is ook valorisatie maar ik lees het belang hiervan nauwelijks terug.
Verder gaat het rapport niet ver genoeg in de vraagarticulatie. De geformuleerde ambitie is nu om 'onderzoeks resultaten te identificeren die mogelijk commercialiseerbaar zijn'. Dat is dus achteraf. Een veel radicalere oplossing is om bij het onderzoeksdesign al te kijken wat de eventuele kansen voor 'verzilvering' zijn. En bij onderzoeksfinanciering dit aspect zwaar te laten meewegen. Universiteiten en hogescholen kunnen hier veel leren van de wijze waarop multinationals dit aanpakken. Ik weet dat dat lang niet altijd kan; het kan ook de verkeerde kant op gaan (zie bv verregaande invloed van de farmaceutische industrie) maar in heel veel gevallen kan het wel.

Hieraan gerelateerd: ik mis in het verhaal een visie op kennis en maatschappij. Kennis wordt eenzijdig instrumenteel beschreven als bron van welvaart en economische groei (en dat is het ook). Maar: Hoe ver willen we hierin gaan? Kennis is ook een voorwaarde voor burgerschap, identiteit, en kennisontwikkeling is een teken van beschaving. Daar moet ook een minister van EZ oog voor hebben.



woensdag 12 augustus 2009

Belang hogescholen voor regionale economie onderbenut

In de kenniseconomie spelen HBOs vanzelfsprekend een grote rol, als leveranciers van geschoolde werknemers, als kennispartners voor vernieuwing bij bedrijven, of als 'bron' van nieuwe jonge ondernemers. En steeds nadrukkelijker beschouwen gemeenten 'hun' HBO instellingen als economische troef die optimaal benut moet worden. Over dit thema is een interessant rapport verschenen. Het onderzoek heeft betrekking op vier steden: Deventer, Dordrecht, Groningen en Leeuwarden. Het is uitgevoerd door NICIS en de Rijksuniversiteit Groningen. Men heeft vooral naar twee aspecten gekeken: de mate van kennisdeling (hoe profiteren HBO instelling en het regionale bedrijfsleven van elkaar's kennis), en ondernemerschap (is de HBO instelling een bron van nieuwe odernemers). Een kernvraag gaat over de rol van gemeenten: wat kunnen gemeenten doen om het effect van het HBO op de economie te vergroten? Moeten ze uberhaupt wel iets doen?

Het rapport relativeert de huidige invloed van hogescholen voor de regionale economie. Kennisverspreiding zou een belangrijke functie van hogescholen kunnen zijn voor de regionale economie, maar in de praktijk zijn HBOs gericht op onderwijs. Vaak is niet duidelijk bij wie de verantwoordelijkheid voor ondernemerschap vanuit de hogeschool ligt. De rol van gemeenten kan vooral liggen in het focussen van de activiteiten richting de belangrijkste sectoren (Nicis Nieuws, 11 augustus 2009)
De belangrijkste conclusies van het rapport zijn:
  • Het circuleren van kennis staat centraal, niet enkel het beschikbaar stellen van kennis voor het bedrijfsleven. De omgekeerde stroom van kennis (bedrijfsleven > hogeschool) blijkt minstens zo relevant voor scholen.
  • Kennisdisseminatie vanuit hogescholen is gericht op de regio, maar is in de praktijk beperkt.
  • Kennisdisseminatie vanuit hogescholen naar het MKB staat nog steeds in de kinderschoenen. Hogescholen zijn meer intern georiënteerd (op onderwijs in plaats van kennisverspreiding), bovendien is voor ondernemers onduidelijk waar ze kunnen aankloppen bij hogescholen.
De analyse in het rapport is helder en herkenbaar, en het stuk geeft een aardig overzicht van de relatie tussen HBO en regionale economie. Helaas staat er niet veel nieuws in voor diegenen die in het onderwerp enigzins thuis zijn. Het meeste wisten we al, en het stuk is ook nogal algemeen. Het was interessanter geweest om een aantal 'best practices', dieper te analyseren. Welke HBOs of lectoraten pakken het goed aan, en waar zien we echt synergie? Onder welke condities komt een koppeling tussen bedrijfsleven en HBO instelling goed van de grond? Welke gemeenten voeren adequaat beleid dat wellicht navolging verdient? Wat kunnen we leren van buitenlandse voorbeelden waar HBOs al veel langer geleden zijn getransformeerd tot echte kennisinstellingen (Engeland, Finland). Hopelijk gaat het vervolgonderzoek hier dieper op in.

Het hele rapport staat hier:

dinsdag 11 augustus 2009

Gelezen: Modern kapitalisme: alternatieve grondslagen voor grote ondernemingen, door Donald Kalff (uitgeverij Business Contact).

Een ambitieuze titel, een ambitieus boek, van een ambitieuze auteur die weet waar hij het over heeft. Dat vraagt erom gelezen te worden.

Zowel het Rijnlandse als het Angelsaksische model schieten tekort. In zijn boek doet Kalff een voorstel voor een nieuwe manier om grote ondernemingen te organiseren. Hij noemt dat het Europese Model.

Belabberde besluitvorming

Wat is er mis met grote bedrijven? Heel veel, als we Kalff moeten geloven. Managers en bestuurders zijn vooral met hun eigen machtspositie bezig. Overnames mislukken bijna alijd (in 70% van de gevallen) maar er worden maar geen lessen uit getrokken. Bedrijven zijn er niet goed in om echt nieuwe producten en concepten te ontwikkelen. Liever brengen ze kleine verbeteringen aan in bestaande producten. Bedrijven zijn slecht in relatiemanagement; het lukt ze vaak niet om duurzame, vruchtbare partnerschappen aan te gaan. Onder invloed van de dominante Westenwind worden contracten steeds dikker en gedetailleerder, en neemt het onderlinge wantrouwen toe (terwijl vertrouwen juist essentieel is in een economie waarin waarde wordt toegevoegd in netwerken). Kalff hekelt de wijdverbreide praktijk van benchmarking en het werken met kwantitatieve doelstellingen. Benchmarks doen geen recht aan het unieke karakter van een bedrijf; kwantitatieve targets (vaak gekoppeld aan bonussen!) bieden alleen schijnzekerheid, en leiden vaak tot foute beslissingen die alleen gericht zijn op het behalen van de korte termijn doelstelling. De focus op aandeelhouderswaarde leidt ook al tot korte-termijn denken.

De kern van het probleem ligt volgens de auteur in een gebrekkige organisatie en besluitvorming, verkeerde prikkels voor bestuurders, managers en werknemers, en een falend toezicht. Bestuurders zijn te machtig geworden, en de CEO al helemaal. Zogenaamd daadkrachtige bestuurders vernietigen waarde door beslissingen van hun voorgangers terug te draaien, lopende programma’s te ontmantelen, en steeds weer een nieuwe koers uit te zetten om zich te laten gelden. En dat terwijl ze vaak slecht op de hoogte zijn van wat er in het bedrijf speelt. Voor de motivatie van lagere managers en medewerkers is dat desastreus, en het werkt cynisme en opportunisme in de hand. Door de bonuscultuur (niet alleen in de top maar in de hele organisatie) spelen persoonlijke financiële belangen van managers een steeds grotere verstorende rol bij ondernemingsbelissingen. Elke belangrijke beslissing die wordt genomen zorgt per definitie voor winnaars en verliezers, en de onderneming verandert steeds meer in een politiek slagveld waar de verkeerde oorlogen worden uitgevochten (zowel tussen afdelingen als individuen). Dat gaat ten koste van het realiseren van economische waarde, want problemen worden niet opgelost en genomen beslissingen niet of verkeerd uitgevoerd. Persoonlijke belangen en voorkeuren gaan vóór het belang van het bedrijf: een schrijnend voorbeeld is het mislukken van een waarschijnlijk levensvatbare fusie tussen ING en ABN Amro, mede doordat de heren Martinez en Herkströter (de president-commisarissen) elkaar niet lagen. Benoemingen zijn niet gebaseerd op bewezen kwaliteiten maar eerder op loyaliteit en vriendjespolitiek.

Een betere wereld

In zijn boek presenteert Kalff een nieuw ondernemingsmodel, waarin deze nadelen worden ondervangen door een betere structuur van besluitvorming. Ondernemerschap en het creëren van economische waarde staan daarin centraal. Heel kort samengevat komt het hier op neer: Het bestuur krijgt minder macht, maar wel meer aanzien op de werkvloer, omdat het dichter op de operationele praktijk wordt gezet. Bestuurders moeten bestaande bedrijfsconcepten uitbouwen (door goed te investeren en te organiseren), en ervoor zorgen dat bedrijfsonderdelen goed met elkaar samenwerken zodat de kennis die binnen het bedrijf aanwezig is goed wordt benut. Individuele bestuurders krijgen niet langer de kans om lopende programma’s zomaar de nek om te draaien, of een geheel nieuwe koers te gaan varen. Een zgn. Statutaire Raad moet zorgen voor structurele vernieuwing van het bedrijf: de introductie van nieuwe bedrijfsconcepten en het afstoten van programma’s die te weinig waarde opleveren. Verder is deze Raad ook verantwoordelijk voor financiering van de onderneming (liefst zo weinig mogelijk macht naar aandeelhouders!), en de benoeming en beoordeling van bestuurders. Leden van de raad zijn onafhankelijk, en worden voor 6 jaar benoemd om een lange-termijn perspectief te creëren. Het model maakt een einde aan de vermenging van persoonlijke en bedrijfsbelangen, want persoonlijke financiele prikkels verdwijnen.

Das Kapital is back with a vengeance

De analyse van Kalff is gedegen en overtuigend, en hij onderbouwt zijn stellingen vaak met wetenschappelijk onderzoek. Het boek geeft een schrikbarende inkijk in de puinhoop die veel bedrijven er van maken. En de auteur kan het weten: hij werkte zelf als manager bij Shell en KLM, en hij is actief als investeerder. Zijn nieuwe model leest bijna als een ‘grand design’ voor een betere wereld, met meer arbeidsvreugde, betere beslissingen, meer economische groei, en minder leugen, bedrog en cynisme. Kalff zoekt de oplossing in nieuwe structuren voor de grote onderneming, en staat daarmee, ironisch genoeg, in de Marxistische traditie. “Modern kapitalisme”: Das Kapital is back with a vengeance.

Af en toe is het wat droge kost, en er staan naar mijn smaak nog te weinig voorbeelden in. Kalff is geen groots stylist, hij kan nog wat leren van veel Amerikaanse business auteurs. Maar dat zij hem vergeven, het is tenslotte geen roman. Mijn advies: lezen dat boek!

Het boek roept bij de econoom in mij de vraag op hoe het mogelijk is dat bedrijven die zulke slechte beslissingen kunnen nemen toch overleven, en soms nog veel winst maken ook. Je zou verwachten dat slechte organisatieconcepten worden weggeconcurreerd door betere (zoals het model dat Kalff voorstaat). Zo bezien is de grote recessie waar we nu middenin zitten een aardige test.

vrijdag 31 juli 2009

Nieuwe economische strategie van Dublin

De Ierse hoofdstad wordt ongekend zwaar getroffen door de crisis. De opgeblazen huizenmarkt is leeggelopen; de werkloosheid schiet omhoog, en de tekorten van de overheid gaan de 10% al te boven. De stad Dublin is extra kwetsbaar door de grote financiele sector (vooral Amerikaanse bedrijven die Ireland als spingplank voor Europa gebruiken). In dit zware weer heeft Dublin een nieuwe strategie gemaakt voor de economie.

Men zet volledig in op kenniseconomie, creative industrie, en het aantrekken van talent (net als alle andere Europese steden). Een mooi project is de 'digital hub': samen met collega's van Euricur hebben we daar een case study van gemaakt, die binnenkort zal verschijnen. De voormalige Guiness brouwerij -een van de trademarks van Dublin- wordt omgebouwd tot cluster voor digitale bedrijven. Veel van de gebouwen zijn bewaard gebleven, en het gebied ademt nog geheel de oude sfeer. Je ruikt de bierlucht nog want een deel van de brouwerij functioneert nog steeds (vooral voor de toeristen). Het gebied ligt ingeklemd tussen het stadscentrum en een oude arbeiderswijk met veel sociaal-economische problemen. De digital hub moet het vlaggeschip worden van de Ierse ICT sector, en dat lukt aardig: inmiddels zitten er al meer dan 100 bedrijven. Het project is zo opgezet dat ook die wijk ervan profiteert: de digital hub organiseert lesprogramma's voor scholen in de buurt, er zijn excursies, lokaal talent wordt ondersteund, en er wordt van alles gedaan om de 'digitale kloof' te overbruggen. De paradox is dat het succes van de digital hub zal leiden tot stijgende huren in de wijk, waardoor gentrification optreedt. De wijk wordt misschien beter, maar de mensen die er nu wonen kunnen de huur niet meer opbrengen.

donderdag 30 juli 2009

CEOs op de bres voor Franse Vogelaarwijken

Gelezen in Le Figaro

Sinds de enorme rellen in de Franse voorsteden regent het initiatieven om de ‘banlieus’ leefbaarder te maken en de werkloosheid te bestrijden. Het stimuleren van ondernemerschap wordt, ook in het niet zo ondernemer-minded Frankrijk, steeds meer gezien als effectief middel. Doorgaans is het de overheid die initiatieven neemt, maar onlangs is er een privaat plan gelanceerd. Een aantal grote bedrijven hebben een speciaal investeringsfonds opgericht voor ondernemers in de buitenwijken, de BAC (Business Angels des Cités). In de pot zit 15 miljoen euro, bedoeld voor bedrijven en ondernemers in de ‘quartiers difficiles’. Er zijn genoeg ondernemende mensen te vinden, maar meestal krijgen ze geen cent van de banken. Het fonds springt in het gat. De initiatiefnemer is Alain Jovy, ex-baas van Air Liquide. Hij overtuigde 90 andere bedrijven om ook mee te doen. Kandidaten worden geselecteerd door lokale kamers van koophandel. De starters krijgen professionele ondersteuning van de deelnemende ondernemingen, of ze worden gekoppeld aan lokale ondernemersnetwerken.

Zie: http://www.scr-bac.fr/

Parijs gaat klimaatneutraal: Autolib’

Gelezen in Le Figaro, mijn favoriete Franse krant.

Parijs bindt de strijd aan met de files en de luchtvervuiling. Al sinds een paar jaar kent Parijs de Velolib’: huurfietsen die je op heel veel plekken kunt afhalen en terugbrengen. Het geldt als een groot succes: er wordt enorm veel gebruik van gemaakt, en fietsen in Parijs is nu hip in plaats van levensgevaarlijk. De flamboyante burgemeenter van Parijs, Bertrand Delanoe, is vastbesloten om dit succes te herhalen, maar dan met milieuvriendelijke auto’s. Vanaf 2010 moeten er 3000 tot 4000 electrische auto’s gaan rijden, die je kunt afhalen of terugbrengen bij 1400 locaties (waarvan 700 in Parijs en 700 in de voorsteden en omliggende gemeenten). Een abonnement gaat 15 á 20 Euro per maand kosten, en het gebruik van de auto kost nog eens 5 á 6 euro per half uur. Er is keuze uit twee modellen: één met twee zitplaatsen, en één met vier plus een kofferbak. Drie consortia hebben zich inmiddels gemeld om het ‘business model’ verder te ontwikkelen en uit te voeren. Onder de geïntereseerde partijen zijn de SNCF (Franse spoorwegen), de RATP (het Parijse OV bedrijf), en autoverhuurbedrijven (Hertz en AVIS). De Franse autoindustrie is ook blij met het initiatief : het geeft bedrijven als Renault en PSA de kans om hun achterstand op het gebied van electronische auto’s weg te werken (en er meteen veel te verkopen).

Ik vind het plan vooral interessant omdat het vernieuwend én grootschalig is (en dat lukt in Nederland haast nooit want elk stadje doet z’n eigen leuke dingen). Als het allemaal doorgaat beschikt de regio Parijs (10 miljoen inwoners) straks in één klap over een dekkende infrastructuur voor electronische auto’s (oplaadpunten, service etc.) die ook door individuele bezitters van electronische auto’s gebruikt kan worden. Dat gaat echt verschil maken in uitstoot, geluid, en misschien ook parkeerdruk. Cruciaal is dat de hele regio Parijs meedoet: zo wordt ook het forensenverkeer beïnvloed. We blijven het volgen!

Voor meer info (in het Frans, dat wel): http://www.lefigaro.fr/automobile/2009/07/23/03001-20090723ARTFIG00256-la-sncf-et-la-ratp-interessees-par-autolib-.php

vrijdag 10 juli 2009

De stad als projectmachine

We leven in een project economie. Bijna alle economische activiteiten worden als project opgetuigd en uitgevoerd: de invoer van een ICT systeem, de ontwikkeling van een nieuw automodel, de aanleg een nieuwe stadswijk, maar ook wetenschappelijk onderzoek of een nieuw onderwijsprogramma. Langzaam maar zeker heeft het project-denken ook domeinen verovert die vroeger nog via de lijn liepen. Autofabrikanten bijvoorbeeld beschouwen niet alleen het ontwerp van een nieuw automodel als project, maar ook de serieproductie. Niet zo gek, want de levensduur van een automodel is drastisch teruggelopen. Het projectdenken weerspiegelt de hijgerigheid van de economie: steeds kortere cycli en snellere innovatie.

In sommige sectoren was het project als organisatievorm altijd al dominant: de bouw bijvoorbeeld (je zet een gebouw maar één keer neer), of de filmindustrie. Maar nu zijn projecten overal. Voor werknemers levert het status op om bij de interessantere projecten van het bedrijf betrokken te worden. Steeds meer mensen schrijven op hun CV bij welke projecten ze betrokken waren. Dat wordt bijna belangrijker dan voor welke organisaties je hebt gewerkt. Het groeiende leger ZZPers (nu al meer dan 1 miljoen in NL) is een andere uiting van de projecteconomie.

Projecten overstijgen steeds vaker de organisatie: bedrijven werken samen met partners zoals toeleveranciers, kennisinstellingen, eindgebruikers (user based innovation), omdat ze niet alle competenties zelf in huis (willen) hebben. Dus: verdergaande specialisatie en arbeidsdeling vragen om projectmatig werken, in multidisciplinaire teams. Een natuurlijk zijn projecten ook steeds vaker internationaal. Een project wordt vaak uitgevoerd door mensen of bedrijven die elkaar al kenden, bijvoorbeeld van eerdere projecten (het project als ‘netwerk in actie’; reputatie speelt een grote rol). Maar lang niet altijd. Dankzij webtools is het gemakkelijker geworden om projecten op te zetten, ook met onbekenden en met partners aan de andere kant van de wereld.

De stad

Wat is de rol van de stad in de projecteconomie? We zijn gewend om de economie te zien in termen van vraag en aanbod van ruimte, banen, huizen, kantoren en fabrieken. In statistieken over de economie zie je dat terug: we meten het menselijk kapitaal (bijv. aandeel hogeropgeleiden), de sectorstructuur (soort bedrijven), de werkloosheid en de prijs per m2 kantoorruimte. Er wordt nog sterk gedacht in termen van branches en sectoren. De laatste jaren is al veel geschreven over de rol van netwerken in de stedelijke economie. Vaak gaan netwerkanalyses over de dynamiek van sociale netwerken (mensen) of netwerken tussen bedrijven. Maar bij projecten lopen die twee dwars door elkaar heen.

Voorbeelden
Wat is de geografische dynamiek van projecten? Wat trekt projecten aan? Ik werd getriggered door een paar voorbeelden die ik de laatste jaren tegenkwam:

In Leuven, België, staat een toplaboratorium voor micro-electronica onderzoek (IMEC), uniek in de wereld. Daaromheen is een project economie ontstaan: veel high tech bedrijven hebben tijdelijke vestigingen geopend in de buurt van het lab, en doen mee in allerlei researchprojecten op het gebied van nanotechnologie en microelectronica. Hier is dus top-infrastructuur de magneet voor projecten en slimme mensen. Uit projecten ontstaan vaak ook nieuwe bedrijven.

In de Finse stad Turku worden cruiseschepen gebouwd. Elk schip is een (groot!) project, met wisselende toeleveranciers en andere partners. Rondom de scheepswerf hebben zich tijdelijk allerlei toeleveranciers gevestigd, die delen van het schip bouwen (waaronder bijvoorbeeld een Italiaanse firma die het casino bouwt). Als de opdracht klaar is, vertrekt het bedrijf. De werf is een stad op zich, ook met tijdelijke huisvesting voor arbeiders die worden ingevlogen uit Polen en de Baltische staten.

Een scriptante die goed ingevoerd is in het uitgaansleven schreef bij mij een scriptie over de organisatie van grootschalige feesten. In Amsterdam zitten bedrijfjes die concepten ontwikkelen voor party’s (decors, thema’s etc). De party’s zelf worden in heel Nederland geoganiseerd: men gaat op zoek naar geschikte locaties en daar wordt het concept ‘uitgevoerd’. Ergo: de projectontwikkeling en projectleiding zit in Amsterdam; de uitvoering vindt verspreid plaats over het hele land (of in Ibiza).

Autofabrikant BMW besloot in 2006 om een nieuwe dieselmotor te ontwikkelen samen met PSA (Peugeot Citroen). Die motor was bestemd voor de nieuwe MINI (onderdeel van het BMW concern), en BMW hoopte te profiteren van de specifieke kennis van PSA op het gebied van kleine dieselmotoren. De ontwikkeling vond plaats in Munchen (in het technologiecentrum van BMW), door een team van ingenieurs van beide bedrijven. Het team werd ontbonden toen de klus was geklaard.

Tijd en plaats krijgen een nieuwe betekenis. Volgens mij weten we nog veel te weinig over de dynamiek van de ‘volg-tijdelijke’ projecteconomie. Hoe verhoudt zich de permanente organisatie tot het tijdelijke project? en: wat betekent het voor stedelijk economisch beleid, en stadsplanning? Welk type vruchtbare projectomgevingen zijn er, en kun je die creëren? Waar zitten de projectleiders? Welke harde en softe factoren helpen om vernieuwende projecten te faciliteren? Hoe kunnen projecten een bijdrage leveren aan de lokale economie? Hoe kun je projecten ‘mappen’ en de stedelijke projectdynamiek in kaart brengen?
Als ik genoeg tijd had zou ik daar aan willen werken....

donderdag 9 juli 2009

Back to life, back to urbanity

Samen met Luis de Carvalho, een Portugese PhD student (en goede vriend) werk ik aan een artikel over de relatie tussen stedelijkheid en kennisontwikkeling. De titel is 'back to life, back to urbanity'. We gaan het presenteren tijdens de Knowledge Cities Summit, een congres over kennissteden dat wordt gehouden in Shenzen, van 5-8 November (http://www.kcsummit2009.com/) Het lijkt een internationale trend om kennisinstellingen steeds meer te integreren in het stedelijk gebied. In Amsterdam zien we het ook gebeuren. Voorbeelden zijn de Amstelcampus (zie eerdere blogpost), en de Zuidas, waar de VU steeds meer deel van gaat uitmaken (zie www.zuidas.nl). Hieronder een korte schets van het artikel

Back to life, back to urbanity. On the re-urbanisation of knowledge
Over the last decades, many European cities developed mono-functional science parks/technology parks on the edge of the city, at suburban locations. More recently, however, we see a ‘re-urbanisation’ of knowledge. One the one hand, an increasing number of European cities develop mixed urban knowledge quarters that are fully integrated in the urban fabric. On the other hand, we see efforts to ‘urbanise’ the traditional, mono-functional science/technology parks and campuses. They are being redeveloped to include residential functions, leisure, restaurants etc. In this paper, we discuss the reasons and rationale behind this re-urbanization of knowledge: changing practices of knowledge creation, new preferences of knowledge workers, and the emergence of a project-economy. We illustrate our point by comparing two examples. The first is the ‘digital hub’ in Dublin, an inner city location that is to become the main hotspot for digital media firms in Ireland. The second example is the Eindhoven High Tech Campus. This sub-urban science park is transformed into an open campus with ‘urbanity’: interfirm and interpersonal interaction are promoted in various ways, and a number of amenities are developed on-site.

woensdag 8 juli 2009

Inspiratie uit Finland

Bezoek aan Tampere, Finland

Vorige week was ik een paar dagen in Tampere, Finland. Voor een gezelschap van ambtenaren en projectontwikkelaars uit acht Europese steden had ik een studiebezoek georganiseerd naar deze stad, over ontwikkeling van de stedelijke kenniseconomie. We bezochten een tweetal scienceparks, en luisterden naar presentaties van ambtenaren, wetenschappers en ondernemers; ook was er veel ruimte voor (kritische) vragen van onze kant. Hier wat impressies.

Finnen lopen voorop

De Finnen lopen al jaren voorop op het gebied van innovatie, en ze voeren vaak de goede lijstjes aan. Tampere, de 2e stad van Finland, is van oudsher een industriestad. Men is er beter dan heel veel andere Europese industriesteden in geslaagd om in 20 jaar tijd de economische structuur volledig om te buigen richting een kenniseconomie. De industrie is nog altijd belangrijk maar is omgevormd tot een high-tech sector, met marktleiders in heel specialistische nichemarkten. Oude fabrieken in het centrum zijn prachtig omgebouwd tot cultuurtempels en uitgaanscentra. Sterke groeisectoren zijn de ICT sector (met Nokia als grootste werkgever), life sciences, en de zakelijke dienstverlening. De belangrijkste stap was het aantrekken van een dependance van twee universiteiten (een algemene en een technische) uit de hoofdstad, in de jaren ’60. Vanaf het begin waren de universiteiten sterk betrokken op het bedrijfsleven (m.n. de industrie) en dat heeft sterk bijgedragen aan het innovatieve vermogen van bedrijven. Ook zorgde de universiteit voor de instroom van getalenteerde jongeren, en er onstond een cultureel klimaat. Zie http://web.mit.edu/lis/papers/LIS02-002.pdf

Innovatiesysteem

De Finnen lijken bijzonder bekwaam in het organiseren van een regionaal innovatiesysteem. De stad stelt economische prioriteiten, die ook nationaal worden erkend en ondersteund. Er is een veelheid aan vrij effectieve intermediare organisaties (‘institutional thickness’) waardoor bedrijven en kennisinstellingen elkaar eenvoudig weten te vinden. Men praat niet alleen maar doet ook echt veel. Door de beperkte omvang van de stad (200,000 inwoners) kennen de hoofdrolspelers elkaar goed. Met name de prestaties in het life science cluster zijn indrukwekkend. Zie http://www.finnmedi.fi/english/. De onderzoeksprogrammering van universitaire onderzoeksgroepen is gebaseerd op marktkansen, en interdisciplinair onderzoek in life sciences komt er echt goed van de grond. Tampere huisvest 50% van alle start-ups in life sciences in Finland, en het aantal werknemers in de lifescience (zo’n 5000) groeide nergens zo snel als hier. Alle spelers zitten vlak bij elkaar op een campus (wel vlakbij de binnenstad), wat de communicatie vereenvoudigt.

Innoveren met studenten

Een recent interessant initiatief waar we op werden gewezen is Demola: een samenwerking tussen lokale ICT bedrijven (waaronder Nokia) en de twee universiteiten in de stad, ondersteund door de gemeente (zie www.demola.fi). Demola is een multidiciplinair open innovatie omgeving voor de ontwikkeling van digitale producten en diensten. Het platform koppelt studenten (liefst interdisciplinaire groepen) aan ondernemingen, om gezamenlijk te werken aan concrete innovatie projecten. Studenten kunnen inschrijven op een project, maar ook zelf voorstellen indienen. Inmiddels faciliteert Demola tientallen multidisciplinaire teams die bezig zijn met de meest uiteenlopende onderwerpen, variërend van technische applicaties voor mobiele telefoons tot een business plan over ecotourisme. Studenten kunnen projecten inbrengen voor studiepunten.

Voor bedrijven is Demola interessant: het biedt ze een kans om te experimenteren met web-based samenwerking in innovatie, en ze komen in contatc met slimme studenten die hun problemen oplossen. Studenten vinden het boeiend om aan een ‘echt’ project te werken, multidisciplinar, en krijgen extra begeleiding vanuit de onderneming. Ik vond het heel inspirerend, en zeer de moeite waard om te kijken of zoiets in Nederland ook kan, op dit niveau.

Niet alles koek en ei

Het is niet allemaal koek en ei in Tampere. Een hoogleraar vertelde ons dat het universitaire systeem in zijn voegen kraakt. Er is geen limiet aan de studieduur, geen collegegeld, en alle boeken zijn gratis. Veel studenten studeren daarom heel lang, wat de druk op docenten vergroot. Het aantal studenten per docent is veel hoger dan het Europese gemiddelde. Een ander pervers effect is dat buitenlandse studenten niet erg welkom zijn. Ondanks grote belangstelling worden er nauwelijks buitenlandse studenten toegelaten. Logisch: ze leveren de universiteit niks op (ook zij betalen geen collegegeld), en vergroten de druk op docenten verder. Op termijn kan dit de Finnen duur komen te staan: Buitenlandse studenten zijn potentiele hoogopgeleide werknemers (er zijn nu al tekorten in Tampere), ambassadeurs voor de stad, of mogelijke toekomstige investeerders.....

woensdag 24 juni 2009

Eindhoven slimmer dan Amsterdam

Sind kort kunnen bedrijven die in de problemen zitten (en welk bedrijf zit dat niet) hun kenniswerkers op kosten van de staat detacheren bij universiteiten en andere kennisinstellingen (zie mijn vorige bericht). Een hele slechte regeling, maar wel aantrekkelijk voor bedrijven die R&D personeel in dienst hebben. Het idee voor de regeling is afkomstig uit het Eindhovense. Logisch, want daar zitten ook de meeste R&D bedrijven, maar toch: de Brabanders kregen het wel voor elkaar dat de minister flink haar portemonnee trekt: 180 miljoen! Het is een typisch staalje Endhovense lobby-power en organiserend vermogen. Meteen werd in de regio een grootscheepse campagne opgestart om bedrijven en kennisinstellingen op de regeling attent te maken. De Technische Universiteit en de hogescholen staan klaar om de kenniswerkers op te nemen. De Stichting Brainport (de aanjager van innovatie in de regio Eindhoven) brengt alle partners samen, organiseert voorlichtingsbijeenkomsten en treedt op als matchmaker (zie http://www.brainport.nl/). Daar zijn de Eindhovenaren meesters in: de regio heeft haar kenniseconomie goed georganiseerd. We kunnen er zeker van zijn dat een flink deel van de subsidies die kant opgaat.

Hoe anders is het in Amsterdam. Hier geen geco-ordineerde aanpak, geen voorlichtingsbijeenkomsten voor bedrijven en kennisinstellingen, geen lobby richting Den Haag, niks. Het is ieder voor zich en god voor ons allen. De AIM (‘Amsterdam Innovatie Motor’, ) houdt zich afzijdig, ondanks haar missie om ‘de toonaangevende positie van de regio Amsterdam in de kenniseconomie te helpen behouden en te versterken’. Ik heb de websites van de UvA, de VU en de Hogeschool van Amsterdam gecheckt: geen woord over de regeling, terwijl er toch ook voor kennisinstellingen wel wat te halen valt, zoals geld voor begeleiding, en jonge onderzoekers. Ook andere gremia (de kenniskring, Syntens) laten het afweten. En waarom heeft ‘Amsterdam’ eigenlijk niet geprobeerd om de regeling op te rekken zodat ook niet-technologische kennisbedrijven konden profiteren?

Het probleem is natuurlijk dat ‘Amsterdam’ niet bestaat. We hebben in de hoofdstad geen sterke club zoals het Eindhovense Brainport, die door alle regionale spelers wordt gedragen en gerespecteerd (en, niet onbelangrijk, van middelen wordt voorzien). Waarom eigenlijk niet? Wie het weet mag het zeggen.

Foute staatssteun voor kenniswerkers

Vanaf vrijdag 19 juni kunnen bedrijven voorstellen indienen om hun R&D personeel van de loonlijst te halen en te detacheren bij kennisinstellingen zoals universiteiten, HBOs of TNO instituten. De regeling ‘kenniswerkers’ is bedoeld om kenniswerkers op termijn voor Nederlandse bedrijven te behouden. De regeling geldt voor ondernemingen die kampen met acute omzetdaling. De kennis en expertise van de onderzoekers wordt voor een periode van maximaal 1,5 jaar beschikbaar gesteld aan publieke kennisinstellingen, bijvoorbeeld een universiteit of TNO. De onderzoekers worden gedetacheerd bij deze kennisinstelling, ze blijven in dienst van de onderneming. Het is de bedoeling dat na die periode de onderzoekers weer volledig werkzaam zijn in de private sector. De overheid trekt er een fors bedrag voor uit: 180 miljoen euro.

De regeling klinkt sympathiek, en is zonder veel problemen en discussie ingevoerd. Maar er valt heel wat op aan te merken:

1. De regeling is bedoeld om kenniswerkers voor Nederland te behouden. Maar waar zouden ontslagen kenniswerkers naar toe moeten? De recessie is wereldwijd.

2. Het is wel een heel verleidelijke manier voor bedrijven om tijdelijk hun dure kenniswerkers van de loonlijst af te halen. Het risico is nul, de kosten zijn voor de belastingbetaler. De zuiverende werking van een crisis (slechte bedrijven gaan failliet, goede overleven) wordt teniet gedaan want iedereen profiteert.

3. De kenniswerkers gaan projecten doen bij kennisinstellingen. Die projecten moeten in een razend tempo worden opgezet, en ook nog voldoen aan een groot aantal bureaucratische criteria (zie http://www.senternovem.nl/kenniswerkers/veelgestelde_vragen/index.asp). Dat is vragen om slechte cq nutteloze projecten

4. De regeling is eenzijdig gericht op research en development. Het komt er op neer dat alleen technologische kenniswerkers in aanmerking komen. Maar waarom zouden die belangrijker zijn dan bijvoorbeeld juristen, financiële experts (die worden ook bij bosjes ontslagen), of marketingdeskundigen. Alsof dat geen hoogwaardige kenniswerkers zijn.

5. De uitvoering van de regeling is heel duur en complex. Hoe gaan NWO en SenterNovem controleren of al die honderden projectvoorstellen goed zijn? (alleen daar kun je al een batterij kenniswerkers mee aan het werk houden). Hoe erg moet de omzetdaling precies zijn (is niet gedefinieerd). En hoe kom je erachter of mutlinationals niet gewoon tijdelijk hun dure projecten ‘verhuizen’ naar een universiteit?

Kortom: een goedbedoelde regeling die alleen maar verkeerd kan uitpakken en heel veel geld kost.

vrijdag 12 juni 2009

Wordt het nog wat met de Amstelcampus?

De Hogeschool van Amsterdam heeft al jaren last van ruimtegebrek, en daarom wordt hard gewerkt aan de Amstelcampus. Zie http://www.amstelcampus.com/

Daar moeten alle afdelingen samen komen, aan de rand van het stadscentrum. Op zichzelf is het een goed idee om een campus niet ergens in een weiland buiten de stad te bouwen (zoals in de jaren 70 in de mode was) maar midden in de stad. Voor studenten is het veel leuker om midden in de stad te studeren. De afstand tussen de hogeschool en de echte wereld wordt er letterlijk door verkleind; en je kunt allerlei voorzieningen (sportfaciliteiten, horeca, openbare ruimtes) delen met andere gebruikers van de stad, met alle voordelen van dien. Bovendien kan de campus helpen om de kop van de Wibautstraat (momenteel niet echt de gezelligste plek van Amsterdam) een facelift te geven. De planners van de gemeente Amsterdam zijn daarom ook enthousiast.


Ik ben zelf iets minder onder de indruk van de plannen. Zoals het zich laat aanzien wordt de campus een weinig samenhangende verzameling gebouwen van de HvA, waarin de domeinen zich zullen vestigen. Iedereen kan blijven doen wat ie altijd al deed, maar nu in een nieuw gebouw. En dat is jammer, want zo’n verhuizing is een uitgelezen kan om nieuwe dingen te doen en nieuwe concepten te ontwikkelen. Alleen: de planvorming wordt gedomineerd door mensen die met hele andere dingen bezig zijn, zoals beheerders (‘waar laat ik onze studenten, hoeveel vierkante meters moeten we claimen’), stadsplanners en stedebouwkundigen (‘hoe passen we de campus in de stad’) en architecten (‘hoe moeten de gebouwen eruit zien’).

De website van de campus is veelzeggend. Je krijgt vooral informatie over welke gebouwen waar komen te staan, en wanneer, plus wat artist impressions. Geen woord over wat er in en rond die gebouwen gaat gebeuren. Maar daar gaat het juist om.

Er is veel te weinig nagedacht over nieuwe thematische concepten of clusters, en hoe je van daar uit een interessante campus kan maken. De campus is ook erg intern ‘HvA’ gericht, er is nauwelijks aandacht voor nieuwe samenwerkingen met bijvoorbeeld de UvA of het bedrijfsleven, of mogelijkheden voor startende ondernemers. Terwijl juist daar veel kansen liggen.

Verzin eerst een concept en ga dan pas ontwerpen

Je zou op de campus bijvoorbeeld een ijzersterk mediacluster kunnen creëren. We hebben het domein mediacreatie, probeer in aanvulling daarop om media-gerelateerde opleidingen van de UvA naar de campus te halen (De HvA vormt tenslotte een bestuurlijke eenheid met de UvA!). Zorg voor de allerbeste faciliteiten (zoals studio’s, ICT voorzieningen, maar ook expositieruimtes). Gebruik die niet alleen voor het onderwijs, maar stel ze ook onder gunstige voorwaarden open voor (startende) bedrijfjes in de mediasector. Maak goedkope werkplekken voor starters, en zorg voor gedeelde faciliteiten zoals receptie, boekhouding en administratie. Begin een medialab waar vernieuwend onderzoek gedaan kan worden door hoogleraren, lectoren, docenten en studenten. Zo worden we een echt ondernemende hogeschool met uitstraling voor de hele stad.

Je kunt ook denken aan een thematische aanpak. Misschien kunnen we opleidingen groeperen rond een thema als duurzaamheid (genoeg te doen op dat gebied), met bijdragen uit verschillende domeinen, combinaties maken met de UvA, en ook weer alle ruimte bieden voor bedrijven, start-ups en onderzoeksprojecten. We kunnen vernieuwende onderzoeksprojecten doen, waar studenten en bedrijven c.q. de gemeente Amsterdam (duurzaamheid is prioriteit nummer 1) samenwerken. Als je een idee hebt over hoe zoiets er uit kan zien, kun je gaan kijken welke technische faciliteiten en ruimten daarvoor nodig zijn, en slimme business modellen ontwikkelen om ze te gebruiken en open te stellen voor iedereen. Zo maak je een inspirerende leeromgeving die ook commercieel interessant is en maatschappelijke meerwaarde oplevert. Eenvoudig is het niet. Zo’n benadering vraagt om creativiteit, nieuwe wegen inslaan, loskomen van vastgeroeste structuren, en nieuwe gemeenschappen en afspraken maken met externe partners.

Bij een verhuizing ligt toch alles overhoop, dus dit is de kans om eens iets nieuws te gaan beginnen.

Helaas is de Amstelcampus teveel gepland vanuit een vastgoed perspectief en naar binnen gericht, in plaats van een sterk concept. De volgorde zou moeten zijn: bedenk eerst, samen met relevante partners, vernieuwende concepten die passen bij 21e eeuws hoger onderwijs; denk vervolgens na welke eisen dat stelt aan de vormgeving en inrichting van een campus; en geef dan pas een opdracht aan een architect of stedebouwkundige. Maar misschien is het nog niet te laat: de campus is nog niet af, er is nog veel mogelijk. Wie pakt de handschoen op?

maandag 8 juni 2009

Wetenschapsbeleid in verwarrende tijden

Vorige week vrijdag bezocht ik een UvA-symposium met de veelbelovende titel ‘wetenschaps- en technologiebeleid in verwarrende tijden’ over de toekomst van het Nederlandse wetenschapsbeleid. Ik was geprikkeld door de uitnodiging, die bijzonder wervend was gesteld, met teksten als: ‘wat zijn de implicaties van de crisis voor de kenniseconomie? Zet de crisis hoger onderwijs en onderzoek onder druk of biedt zij juist ook kansen om vastgeroeste structuren los te wrikken? Daar moest ik heen, natuurlijk, ook al was het vrijdagmiddag en nog goed weer ook.

Helaas kwam de crisis nauwelijks ter sprake, en werd er naar mijn smaak wel erg weinig aan vastgeroeste structuren gewrikt. De eerste spreker, Rob Hagendijk (UvA) had ooit zelf op de barricaden gestaan in de sixties, maar de fut was er een beetje uit. Hij mopperde wat over de prestatiecultuur in Nederlandse universiteiten. En het gaat niet eens om Nederland: wetenschap is internationaal, en wetenschappers werken in grensoverschrijdende netwerken. Dus wat wij hier doen aan wetenschapsbeleid, doet er niet zo heel veel toe. De tweede spreker, Loet Leyesdorf (UvA), had heel veel internationale cijfers verzameld over uitgaven aan onderzoek en de wetenschappelijke prestaties van landen. Hij liet o.a. zien dat Nederland met heel weinig geld in staat is om toch veel publikaties te scoren (de vraag is alleen hoe lang nog). En in Zweden hebben ze hele andere discussies dan bij ons. Zij geven heel veel (meer dan 3% van het BBP) uit aan R&D, maar scoren slecht op veel economische parameters. Hoe kan dat? En wist U dat een wetenschappelijke publikatie (in Nederland) gemiddeld 132,000 dollar heeft gekost? Best veel, vind ik zelf. Zie www.leydesdorff.net/roadmap

Het interessantste verhaal kwam van Peter Baggen, van de AWT (adviesraad Wetenschap & Technologie). Hij slaagde erin om in korte tijd een relevante (maar weinig vrolijkmakende) analyse te maken. Ik vat zijn betoog hieronder samen.


Een paar nare maar ware feiten over de Nederlandse kenniseconomie (en dan vooral het universitaire onderzoek)

  1. Per saldo verliest Nederland hoger opgeleiden: er vertrekken er meer naar het buitenland dan dat er hier naartoe komen.
  2. ‘Harvard aan de Amstel’: Forget it. Nederland geeft per jaar 5 miljard uit aan alle universiteiten bij elkaar. Dat is minder dan de begroting van Harvard (8 miljard dollar)
  3. 75% van de Nederlandse burgers vindt academisch onderzoek niet belangrijk. Er is dus geen maatschappelijk en politiek draagvlak (‘we moeten beter naar de burgers luisteren!’) om er meer geld in te pompen.
  4. Het percentage van het BBP dat we aan onderzoek uitgeven heel laag (we halen bij lange na de 3% Lissabon norm niet; of dat erg is daar schrijf ik later nog over) en gaat misschien nog wel verder omlaag. Nederlanders vinden andere dingen veel belangrijker, zoals lerarensalarissen, dus de minister van Onderwijs zal zijn geld liever daar aan besteden.
  5. Er is relatief steeds minder structureel geld (d.w.z. geld dat rechtstreekt naar de universiteiten gaat zonder verdere voorwaarden) voor academisch onderzoek We zijn van 0,9% in 1983 gezakt naar 0,6% in 2000.


Waar halen we dan meer geld vandaan?

  1. Uit Europa. De EU fondsen voor onderzoeksprojecten nemen de komende jaren toe, en daar kunnen Nederlandse wetnschappers van profiteren. In Brussel spreekt men over ‘kennis voor melk’: minder naar landbouw, meer naar kenniseconomie. Enige relatievering is op zn’ plaats: momenteel zijn de EU kaderprogramma’s goed voor slechts 5% van al het onderzoeksgeld dat in Nederland wordt besteed.
  2. Aardgasgeld. Incidentele middelen voor onderzoek zijn substantieel en groeiden de laatste jaren. Uit de aardgasbaten werd in 2008 voor 750 miljoen aan onderzoek gefinancierd. De ministeries van EZ, OC&W en LNV verdelen de poen. Hopen maar dat de olieprijs omhoog gaat!
  3. Het bedrijfsleven. Bedrijven betalen steeds meer mee aan het academisch onderzoek (al is niet iedereen daar blij mee); nu zo’n 7% van het totaal. Dat is meer dan in Belgie, Duitsland, Korea, en, onverwacht, de VS. Ongeveer een kwart van de onderzoekers aan Nederlandse universiteiten worden gefinancierd door bedrijven.
  4. Collegegeld omhoog. Het collegegeld dekt maar 12% van de werkelijke kosten van de studie (gemiddeld); de rest gaat uit de algemene pot. Maar op langere termijn worden vooral studenten zelf beter van hun studie. De private baten van het volgen van bijvoorbeeld een masteropleiding zijn hoog. Waarom niet studies met hoge private baten (economie, bedrijfskunde, rechten) duurder maken? Of laat bedrijven meebetalen aan studies in studeer-werktrajecten.

Risico’s

De sterke groei van ‘projectgeld’ voor onderzoek (van Europa, of uit aardgasbaten, of i.s.m. bedrijven) leidt tot mee nadruk op toegepast onderzoek, en het fundamentele onderzoek onder druk zetten. Ook betekent projectfinanciering veel meer bureaucratie en papierwerk, en gelobby om projecten binnen te slepen.


Projectfinanciering kan leiden tot een versmalling cq een verschralingvan de kennisbasis: steeds meer geld gaat naar onderzoek waar ‘vraag’ naar is (medisch onderzoek, nanotechnologie), en bepaalde gebieden komen braak te liggen.


....Hoger collegegeld (i.c.m. beurzenstelsel) brengt de toegankelijkheid van het onderzoek in gevaar. Onderzoek in Engeland en de VS laat zien dat de beurzen niet bij de doelgroep (talent uit achterstandswijken) terecht komt.

vrijdag 5 juni 2009

Stop de subsidies

Al jaren probeert de regering de kenniseconomie te stimuleren door alleilei subsidies en fiscale regelingen. Maar die zijn te eenzijdig gericht op wetenschappelijke en technologische kennis, en het zijn de multinationals die er met de buit vandoor gaan.

Als bedrijven investeren in wetenschappelijk of technologisch onderzoek, komen ze in aanmerking voor overheidssubsidies of flinke belastingkortingen. In de praktijk strijken zeer winstgevende multinationals als Philips, Shell, Unilever en Akzo strijken voor miljoenen aan subsidies op, het leeuwedeel. Ze kennen de regels precies, en ze weten hoe ze de aftrek en subsidies kunnen maximeren. Bovendien hebben ze veel invloed in Den Haag en Brussel. Het is de nieuwe vorm van staatssteun. Kleinere technologiebedrijven hebben al meer moeite om de subsidiepotten te vinden.

De gedachte achter deze regelingen is dat bedrijven niet alle baten van onderzoek en ontwikkeling kunnen ‘internaliseren’: Ook bedrijven die niet hebben meebetaald profiteren mee van de nieuwe kennis en inzichten, en gebruiken die om geld mee te verdienen. De nieuwe kennis ‘sijpelt door’ naar de rest van de economie. De afwezigheid van subsidies zou leiden tot een onderinvestering in wetenschappelijk en technologisch onderzoek, met negatieve effecten op innovatie en uiteindelijk, de de nationale welvaart.

Het opmerkelijke is dat bedrijven in de dienstensector, goed voor 80% van de economie, sowieso niets krijgen. Dat komt omdat de regelingen uitsluitend bedoeld zijn voor wetenschappelijk en technologisch georienteerd onderzoek. En dat is niet meer van deze tijd. In de kenniseconomie moeten alle bedrijven, niet alleen high-tech bedrijven, zichzelf en hun producten/diensten voortdurend vernieuwen om concurrerend te blijven. Innovatie is daarmee veel breder dan alleen wetenschap en techniek. Ook nieuwe diensten, logistieke concepten, business modellen of nieuwe vormen van human resource beleid vallen er onder. Een klassiek voorbeeld is het succes van Dell, dat in de jaren ‘90 de PC markt volledig op zn kop zette, niet met nieuwe technologie maar met een nieuw logistiek concept waarbij de consument thuis via Internet zijn eigen PC naar wens kon configureren. Een recenter voorbeeld is het ING direct, een zeer succesvol online banking concept dat wereldwijd een grote hit is. Dit type innovaties kan veel teweeg brengen en tot veel welvaartwinst leiden, zeker in Nederland met haar sterk ontwikkelde dienstensector.

En ook voor dit type innovaties geldt dat er vaak grote investeringen nodig zijn om ze te realiseren, dat de risico’s groot zijn, en, belangrijker, dat er sprake kan zijn van flinke weglek-effecten. Want een nieuw business model of logistiek concept kan ook door de concurrentie worden overgenomen, en dat gebeurt aan de lopende band. Bovendien zijn dit type ‘softe” innovaties veel moeilijker te beschermen dan technologische innovaties d.m.v. bijvoorbeeld patenten. We zouden hier dus hetzelfde argument kunnen gebruiken: bij de afwezigheid van subsidies zullen bedrijven te weinig in vernieuwing investeren. En dat leidt tot welvaartsverlies.

Moet het ministerie van EZ dan maar subsidies verstrekken voor alle vormen van innovatie? Liever niet, want zoiets is totaal onuitvoerbaar. Een enorm bureaucratisch apparaat zou dan moeten gaan beoordelen welke investeringen in aanmerking komen voor subsidie en welke niet. Beter is het om het eenzijdig technologie georienteerde innovatiemodel los te laten, en te onderkennen dat in een kenniseconomie alles op vernieuwing en verbetering gericht zou moeten zijn. Daarmee wordt het onderscheid tussen innovatieve en niet innovatieve activiteiten steeds moeilijker hanteerbaar. Het zou een goed idee zijn om in Europees verband alle nationale technologie- en innovatiesubsidies af te schaffen, en in plaats daarvan een generieke belastingkorting te geven. Of, nog beter, het vrijgekomen bedrag investeren in hoognodige verbetering van het onderwijs.

donderdag 4 juni 2009

Is Nieuw West aantrekkelijk voor kennisbedrijven?

Wie denkt aan Amsterdam West denkt niet meteen aan de creatieve industrie. Maar die zit er wel, en groeit nog ook. Mieke Ruiter, student aan de HvA, onderzocht wat kennisintensieve bedrijven daar te zoeken hebben. Ze interviewde een aantal ondernemers in Osdorp, Slotervaart en Geuzenveld-Slotermeer.
Wat blijkt: West is helemaal zo gek nog niet volgens de geinterviewde ondernemers. Het is goedkoop, dicht bij het centrum van de stad, je kan er nog normaal parkeren, en het is groen. Er zitten een paar hotspots voor creatieve bedrijven (Garage Notweg in Osdorp, en Vliegbasis Huygens) die goed vol zitten. Dat werkt dus blijkbaar: maak een interessante, inspirerende plek waar creatieven kunnen clusteren. Alleen: Het imago van de buurt is niet best (zit jij daar..?) en criminaliteit blijft wel een probleem. Een modeontwerpster brengt haar stagiaires altijd naar het metrostation. ''Ik vind de wijk gewoon niet veilig". Bij een architect is binnen 2 jaar al 5x ingebroken. En ook het horeca-aanbod voldoet niet aan de wensen van deze hippe crowd. Turkse en Marrokaanse tenten genoeg, maar geen luxe koffiezaak of trendy lunchrooms te bekennen.
Toch is er groei: in Osdorp groeide de creatieve industrie in een jaar tijd met 31%, en dat is sneller dan in welk ander stadsdeel dan ook. Wel vanuit een kleine basis: Met 339 arbeidsplaatsen (Amsterdam totaal: ruim 32000) is de sector nog steeds erg klein. Ook de andere stadsdelen in West laten een flinke groei zien. Dat kon wel eens een teken zijn van gentrification: de opwaardering van een arbeiderswijk nabij het centrum. Is West de nieuwe Pijp of de nieuwe Jordaan? Nee, dat nog lang niet.
Merkwaardig is dat de ondernemers zich, ondanks het feit dat ze zich vaak lovend over West uitlaten, totaal niet bij de buurt betrokken voelen. Ook zijn ze niet of nauwelijks op de hoogte van de plannen om het gebied te upgraden. Er wordt enorm geinvesteerd in duurdere woningen (huur en koop) en het aantal goedkope huurwoningen gaat omlaag. Tegelijk ervaren de ondernemers wel dat de buurt er in hoog tempo op vooruit gaat. Ze zijn positief over de toekomst van Amsterdam West, ook voor kennisintensieve bedrijvigheid.

Mieke Ruiter concludeert dat de stadsdelen meer zouden kunnen doen om bedrijven (met name kennisbedrijven) te informeren over de stadsvernieuwing. En ze zouden moeten nagaan of er meer hippe horeca naar West zou kunnen komen. Maar waarschijnlijk komt die wel vanzelf als de creatieve sector verder doorgroeit.

Hoe innovatief zijn Amsterdamse dienstverleners

Twee studenten van de Hogeschool van Amsterdam (Dewi en Shanta Werkhoven) zochten uit hoe innovatief Amsterdamse bedrijven zijn. Ze deden een onderzoek onder 142 bedrijven, met name in de zakelijke dienstverlening. Voor de verandering keken ze nu eens niet naar technische innovaties en R&D uitgaven (dat is al zo vaak gedaan) maar vooral naar de softe kant van innovatie. Vernieuwing is mensenwerk, en vaak loopt het stuk op gebrekkige communicatie, een conservatieve bedrijfcultuur, of omdat mensen domweg niet in de gelegenheid worden gesteld om met iets nieuws te komen of zichzelf te ontwikkelen. Inmiddels staat vast dat 75% van het innovatiesucces van een bedrijf wordt bepaald door sociale innovaties zoals slimmer werken en managen, talentontwikkeling en organisatie (zie Volberda, Van den Bosch en Jansen, 2006). Wat doen bedrijven om goede ideen bij hun werknemers naar boven te halen en er ook iets meet te doen? Mogen werknemers risico's nemen en fouten maken (al doende leert men); weet het management waar ze naartoe wil?

Uit het onderzoek blijkt dat de Amsterdamse dienstverleners het lang niet slecht doen. Op veel indicatoren scoren ze goed. Bijvoorbeeld: meer dan 80% van de bedrijven ziet met maken van fouten vooral als leerproces. In ruim 70% van de bedrijven is levenslang leren de norm; Meer dan 80% werkt hoofdzakelijk in teamverband, vaak interdisciplinair, en bijna alle bedrijven verzamelen structureel ideeen van werknemers en doen er ook wat mee.
Veel bedrijven zitten wel vast in een rigide organisatiecultuur. Bij meer dan de helft van de bedrijven liggen de werkzaamheden vast in gedetailleerde functe- en taakomschrijvingen (nier erg bevorderlijk voor 'out of the box' denken) en ook regels en procedures staan vernieuwingen nogal eens in de weg.

Natuurlijk kleven er nadelen aan zo'n onderzoek. Het blijft bijvoorbeeld onduidelijk wat het verband is tussen deze factoren en waar het allemaal om gaat bij een bedrijf: tevreden klanten, meer winst, meer omzet, een groter marktaandeel.

Amsterdamse arogantie en crisis
De studenten stelden nog een paar leuke en actuele vragen. Een over de vermeende Amsterdamse arrogantie: Vindt u dat Amsterdamse bedrijven in uw branche innovatiever zijn dan bedrijven elders? 33% dacht van wel....
En dan nog de crisis. Blijven bedrijven innoveren in deze barre tijden? Een kleine minderheid doet een stap terug (17%), de meesten blijven constant (47%), en 36% gaat juist meer innoveren! Op de langere termijn zijn de ambities nog hoger: Meer dan de helft van de bedrijven verwacht de komende drie jaar meer aan innovatie te gaan doen. Crisis of niet.