donderdag 23 december 2010

Hollands industriebeleid voor milieutechnologie?


NRC Handelsblad heeft vertrouwelijke documenten in handen over het nieuwe innovatie/industriebeleid van de regering. De ambitie: Nederland moet een topland worden in drie technologieën: Windenergie op zee, zonnepanelen, en de ‘biobased economy’ (energie uit biomassa).  Consultant Roland Berger heeft uitgerekend dat deze technologieën samen tot 2020 ongeveer 7,5 miljard euro aan extra economische activiteit gaan opleveren, en tienduizenden extra banen (wie moeten die eigenlijk vervullen? Er is nu al een enorm tekort aan ingenieurs)

Het ministerie zet in op 2 sporen. Het eerste spoor is erop gericht om de milieudoelstellingen te halen (14% duurzame energie in 2020, en 20% minder CO2 uitstoot t.o.v. 1990). Dat wil men doen door het gebruik van ‘bewezen’ milieutechnologie te stimuleren. Hoe precies is nog niet duidelijk.
Het tweede spoor betreft het ontwikkelen van nieuwe, veelbelovende technologie voor de toekomst op de drie bovengenoemde gebieden. Er komt een groen fonds waar kleine bedrijven financiering kunnen krijgen, en het ‘wetenschappelijk onderzoek wordt gebundeld’.

Intussen komt dit beleid natuurlijk rijkelijk laat. De Denen liggen al mijlenver voorop met windenergie, de Duitsers met wind en biomassa, en de Spanjaarden en Chinezen met zonne-energie. Bovendien: hoe zinvol is het om als klein land proberen uit te blinken in technologie die over de hele wereld wordt ontwikkeld en gestimuleerd, en waar mondiaal vele grote ondernemingen actief zijn? Nederland heeft simpelweg een te kleine thuismarkt, en slechts een klein aantal spelers die er toe doen in dit mondiale geweld.

Mijn alternatief: geen specifiek industriebeleid voor milieutechnologie in Nederland; laat Nederlandse bedrijven toeleveren aan landen die al veel verder zijn dan wij. Het bundelen van het technologisch onderzoek moet internationaal gebeuren: Europees samenwerken is veel zinvoller dan nationaal.
En dan om de milieudoelstellingen te halen: verplicht energieleveranciers om een bepaald deel van hun energie uit duurzame bronnen te halen. Die hebben dan vanzelf een prikkel om de beste technologie ‘van de plank’ in te kopen.


dinsdag 2 november 2010

Welke steden hebben het snelste internet?



Het Japanse onderzoeksbureau Akamai onderzocht welke steden in de wereld de snelste internetverbindingen hebben (gemiddeldes per huishouden).

In de top 100 zijn Aziatische steden sterk dominant:  62 steden uit Japan, 12 uit Zuid Korea. 10 uit de VS en ‘maar’ 15 uit Europa. De top 5 is geheel. De top 10 is geheel Zuid-Koreaans: Burgers en bedrijven in de grote steden daar hebben gemiddelde downloadsnelheden van 15 to 21 Mbps! Dankzij grote overheidsinspanningen is glasvezel wijdverbreid, en Zuid Korea is inmiddels koploper op het gebied van ICT, game-ontwikkeling en social media.  Er staan ook Nederlandse steden in de top 100:  Groningen (7.8Mb/s), Joure (6,8), Tilburg (6,7) en Kamperland (6,1). Allemaal kleine plaatsen dus.

De rest van de top-100 bestaat vooral uit grote steden of zelfs mega-cities als Hong Kong en Seoul. En daar zijn de economische spin-offs van dit soort hogesnelheidsnetwerken ook het grootst, want daar zit de innovatieve ICT industrie en dienstverlening. In Nederland blijven we teveel in pilot-projecten hangen.

Amsterdam scoort 5,7 Mb/s, heel laag vergeleken met de Aziaten maar niet eens zo slecht in Europees perspectief. Zie hier het mooie rapport, met interactieve kaarten waar je op steden kunt klikken.



  

maandag 1 november 2010

Gelezen in Financial Times: etnische zuiveringen in Londen (en Amsterdam?)


Het gebeurde in Parijs en Amsterdam: de herwaardering van de binnenstad dreef de prijzen op. Iedereen wil er wonen, en nu kunnen alleen de rijken (meestal wit) het zich nog permitteren. De historische binnensteden van Amsterdams en Parijs zijn het permanente domein geworden van de welgestelde elite, en een consumptiespeeltuin voor buitenlandse toeristen en dagjesmensen (dat gaat overigens lang niet altijd goed samen, vraag het bijvoorbeeld Youp van ‘t Hek). De armen zijn langzaam maar zeker naar de marge verdreven: Amsterdam West,  Clichy-sous-Bois.
Londen was altijd een beetje anders: geen aaneengesloten historische binnenstad; altijd al meer een ongeplande mix van arm en rijk, peperdure appartementen en chique winkelstraten vlak naast straatarme wijken. Maar dat gaat misschien veranderen, want de nieuwe Britse regering gaat het woonbeleid veranderen. Huursubsidies gaan omlaag en er komt meer ruimte voor de markt. Onvermijdelijk gevolg: een snellere gentrificatie van Londen. De burgemeester, Boris Johnson (ook een conservatief) wil dat niet, en is de strijd met Cameron aangegaan.  Hij vergeleek de effecten van de nieuwe maatregelen met etnische zuiveringen op de Balkan in de jaren ’90. Enigszins overdreven, maar Johnson heeft wel een punt: hij vreest dat de vernieuwingskracht van Londen achteruit zal gaan wanneer er alleen nog maar gearriveerde types wonen. Wordt Londen een tweede Parijs: een schitterend museum en consumptieparadijs, omringd door enorme woonwijken vol met gefrustreerde immigranten? Ook in Amsterdam is er ook al heel wat gezuiverd: de Jordaan, de Pijp, nu de Indische buurt, en wie weet wat nog volgt.
Welvaartsgroei en kenniseconomie maken steden nog aantrekkelijker als werkplek,  handelscentra en consumptieparadijzen (we even een steeds groter deel van ons inkomen uit aan luxe en leisure, waar steden het patent op hebben). De prijzen zullen verder stijgen, de gentrificatie zal onverminderd doorzetten.
Kan dat zomaar ongestraft? Diversiteit is juist wat steden juist zo leuk, bruisend en vernieuwend maakt, maar de markt creëert die diversiteit niet uit zichzelf.
Corporaties hebben steeds minder prikkels om goedkope woningen te bouwen, de overheid heeft geen cent meer en is de komende jaren niet in de positie om grote eisen te stellen. Waar komen we uit?

donderdag 28 oktober 2010

Google heeft 30 miljard, Amsterdam heeft niks

Ik las in de Financial Times dat Google zo'n 30 miljard dollar op de bank heeft staan. 30 miljard! Dat is 2x het bedrag dat het nieuwe kabinet in de komende 4 jaar moet bezuinigen. Aandeelhouders zeuren natuurlijk dat ze meer dividend willen, maar daar willen de oprichters Larry Page and Sergey Brin niet aan. Zij investeren dat geld liever in nieuwe dingen (dat is trouwens ook niet slecht voor de beurskoers).

De strategie is nu om in zoveel mogelijk nieuwe projecten en bedrijven te stappen, en dan maar kijken wat er werkt. Het mag ook heel gewaagd en risicovol zijn. Interessant is dat Google duurzaamheid als supergroeimarkt ziet. Het bedrijf investeert bijvoorbeeld mee in een gigantisch windpark in de Atlantische oceaan, omdat het verwacht dat de fossiele brandstoffen zo duur zullen worden dat windenergie op termijn rendabel wordt (en het is goed voor het imago want Google staat bekend als supergrootverbruiker met al die servers). Ook investeren ze in nieuwe duurzame transitsystemen voor steden. Die berg geld maakt het voor Google mogelijk om er een lange-termijn visie op na te houden en daar vervolgens ook echt werk van te maken. Google staat hier niet alleen, ook andere rijke bedrijven kijken ver buiten hun eigen sector en in de verre toekomst, en zijn niet vies van risico's.

Wat doen onze ‘cash-strapped’ steden met dit gegeven? Bedrijven willen investeren in nieuwe projecten, die pas over vele jaren geld gaan opleveren. Doet Amsterdam interessante proposities? Zet de stad alles op alles om hier dingen mogelijk te maken, nieuwe concepten uit te proberen, nieuwe futuristische duurzame projecten te bedenken en uit te voeren? Volgens mij kijkt Amsterdam (en de AIM) nog steeds vooral naar Den Haag , maar daar zijn de potjes toch echt heel leeg. Wordt het niet eens tijd voor een goed voorbereide handelsmissie van Van der Laan naar Googleplex, California?

maandag 25 oktober 2010

Nature: Special issue on Science Cities


This week, Nature has a special issue about science cities. Which cities are the best for science? Where is science produced, and which cities publish the most influential science? The special issue is very informative and offers not only high quality articles but also interactive maps showing the scores of many cities in the world. As expected, large cities in the West and Japan dominate the ranks, with some smaller outliers like Boston. Asian cities are rapidly catching up. Amsterdam is in the main pack of Western European capital cities, and its position is relatively constant between 2000 and 2008.
The authors interviewed a number of leading researchers in the world. For me, as a urban economist, the interesting question is whether science produces wealth, and which cities are successful in transforming their knowledge base into economic activity. Here, the special issue offers little hard data, unfortunately, but quotes some interesting studies that confirm my own earlier research on knowledge cities. When it comes to generating wealth from science and technology, a few features seem necessary — but not sufficient. In general, bigger is better. A recent study found that new patents are granted disproportionately to larger cities. In this sense, great economic centres such as London, Tokyo and New York are bound to be science strongholds of a sort — even though their economic strength comes from other areas, such as financial markets. Some smaller cities capitalise on their knowledge base as well; the  anchoring presence of a large private research and development laboratory can inject huge benefits. Eindhoven is a good example.

http://www.nature.com/news/specials/cities/index.html



vrijdag 8 oktober 2010

Veel Europees geld naar Polen: wat doen ze ermee?

Drie dagen in Bialystok geweest, een studentenstad met 300,000 inwoners (waarvan 50,000 studenten) in het Noordoosten van Polen. De stad is doordrenkt van geschiedenis, overal zijn sporen van geweld, machtwisselingen, opstanden en verwoestingen, zo kenmerkend voor dit deel van Europa.  Maar het is nu vooral een stad die vooruitkijkt en onderdeel van Europa wil zijn. Europees subsidiegeld is de drijfveer van alle beleid in dit arme deel van Polen. Er gaan vele miljoenen euro’s naartoe. Om optimaal te profiteren is de stad een efficiënte projectmachine geworden, overal wordt gebouwd, er komen nieuwe wegen, nieuwe bedrijventerreinen, nieuwe buslijnen en een nieuw stadion. En de binnenstad is heel mooi opgeknapt.

Zomaar een paar projecten, met bijbehorende subsidie:

Opera en concertzaal: €25 mjn
Vliegveld: €61,5 mjn
Special Economic Zone: €12,5 mjn (bedrijfsterrein zonder belasting)
Nieuwe treinstellen: € 9,5 mjn.
Voetbalstadion: € 26,8 mjn
Science Park: € 26,9 mjn
Industrieterrein: € 2,7 mjn.
Openbaar vervoer: € 59 mjn
Nieuwe wegen: € 62 mjn.

Meestal hoeft de stad maar 20% van de projecten zelf te financieren. Dat leidt tot een enorme versnelling van investeringen, maar er is ook wel een gebrek aan visie op het geheel, en vaak weinig kritische reflectie op nut en noodzaak van investeringen. Alles is erop gericht om het geld weg te zetten, en ik denk dat ze dat op lange termijn gaat opbreken. Het gaat trouwens niet alleen om hardware: belangrijk doel is ook het stimuleren van ‘innovatief ondernemerschap’ in de regio. Bedrijven worden ongelofelijk in de watten gelegd; ze krijgen vrijwel gratis kapitaal, R&D uitgaven worden voor 80% gefinancierd, en startende bedrijven krijgen zelfs geld om voor twee jaar hun exploitatie te dekken.  Stimuleer je zo ondernemerschap? Ik denk dat je bedrijven vooral leert hoe subsidieaanvraagformulieren op de juiste manier in te vullen, en zich te schikken naar de voorwaarden.

Ik kwam vooral voor het science park, en om te discussiëren over hun kenniseconomie, samen met een aantal experts uit andere landen. De stad is bezig om een ‘science & technology park’ aan te leggen, vrijwel volledig gefinancierd met Europees geld, maar wat moet er eigenlijk in dat park komen? De bestuurders van de stad zoeken naar oplossingen, en doen dat op een positieve en energieke manier. Ik vond de ambtenaren sterk opereren, en ze spreken vrijwel allemaal goed Engels. De ambitie is echt om de stad verder te brengen in de kenniseconomie, maar in de praktijk is dat niet zo eenvoudig. Veel bedrijven staan laag op de technologische ladder en innoveren nauwelijks; buitenlandse investeerders kiezen vaak voor Warschau of andere grotere steden. De groei moet echt van binnenuit komen. Samen met lokale mensen hebben we een aantal suggesties gepresenteerd aan de burgemeester. Die ziet ook alleen het neerzetten van een gebouw niet genoeg is. Het probleem zit’m vooral in de gebrekkige samenwerking tussen de universiteiten en de stad. Die werken volledig langs elkaar heen, en bovendien zijn de universiteiten erg naar binnen gericht. Waar heb ik dat trouwens eerder gezien?




zondag 19 september 2010

Doorbreek de bureaucratie: nieuwe ideeën uit Engeland en de VS


Innovaties in de zorg, bij de overheid en bij andere (semi) publieke instellingen komen vaak moeizaam tot stand.  Er zijn teveel regels, er is weinig ondernemerschap, en innovatie wordt vaak niet beloond maar eerder ontmoedigd. Succesvolle innovaties –die zijn er wel- worden vaak niet op grote schaal toegepast. Het is afhankelijk van individuele instellingen of personen. In het bedrijfsleven worden vernieuwers beloond en groeien ze snel; in de publieke sector niet.

Dit probleem speelt overal. En het wordt des te urgenter omdat overheden moeten bezuinigen terwijl het beroep op voorzieningen eerder toe dan afneemt. In een recent nummer van de Economist las ik hoe men in de VS en Engeland nieuwe instrumenten uitprobeert om vernieuwingen in publieke sector te stimuleren. Het toverwoord is sociale innovatie.

Toen burgemeester Bloomberg aantrad in New York schrok hij van de bureaucratie en inefficiëntie van zijn diensten. Om ze wakker te schudden (en soms te passeren) zette hij het Centre for Economic Opportunity (CEO) op, met een mix van publiek en privaat geld. Sociale ondernemers konden projecten indienen voor armoedebestrijding. De beste projecten kregen overheidsgeld.

Op 22 juli opende Obama in de VS het ‘Social Innovation Fund ‘(SIF). Het fonds is gevuld met $50 miljoen overheidsgeld, aangevuld met $74 miljoen van liefdadigheidsinstellingen. Non-profit organisaties die succesvolle vernieuwende projecten hebben ingevoerd kunnen een beroep doen op het fonds om hun goede projecten verder uit te rollen.

Engeland is ook heel actief; voor Cameron is sociaal ondernemerschap een belangrijk breekijzer om de publieke dienstverlening beter te maken en betaalbaar te houden. Recent introduceerde hij een nieuw financieel instrument, de ‘social-impact bond’. Het werkt als volgt:   

De waarde van het aandeel is gekoppeld aan de mate waarin een non-profit organisatie er in slaagt om een moeilijk sociaal probleem (bijvoorbeeld recidive bij jonge delinquenten) aan te pakken. Private investeerders geven geld aan de geselecteerde organisatie, die daarmee hun ideeën kunnen realiseren en uitrollen. Afhankelijk van de geleverde prestatie (recidive in dit geval) betaalt de overheid een percentage (7.5 – 13%) vergoeding aan de investeerders. Als de prestatie niet wordt geleverd, krijgt de investeerder niets. 

Een heel interessant idee, vind ik: het beloont innovatie, het kost de overheid alleen geld als er succes wordt geboekt, en het financiële risico wordt naar de private investeerder overgeheveld. 

Ik denk dat het tijd wordt om het in Nederland ook maar eens uit te proberen. Als we doorgaan met meer geld pompen in de bestaande bureaucratie lossen we de vele problemen in de zorg en andere publieke diensten niet op. En: er zijn genoeg mensen met (veel) geld, pensioenfondsen, en ondernemende mensen die iets voor de maatschappij willen doen.

donderdag 9 september 2010

The future of cities


De Financial Times (www.ft.com) heeft vandaag een boeiende bijlage getiteld ‘The future of cities’. Hierbij een bloemzlezing.

Groene steden?
De ideale stad is leefbaar, groen, duurzaam, Co2 neutraal, en voorziet in de eigen energiebehoefte. Mensen verplaatsen zich per fiets, openbaarvervoer, of lopend. Groene daken zorgen voor isolatie en CO2 opvang; Gebouwen zijn ‘groen’ gebouwd, met duurzame materialen, en perfect geisoleerd. Bewoners hoeven nooit ver te reizen; alle voorzieningen zijn om de hoek. Al het afval wordt gerecycled en het ‘cradle to cradle’ principe wordt consequent toegepast. De stad is compact –dat scheelt veel energie- maar er zijn veel groene parken waar mensen van de natuur kunnen genieten en tot rust kunnen komen.
Er worden pogingen gedaan om deze stad te bouwen. Masdar City (in Abu Dhabi) komyt nog het meest in de buurt. De rijke Arabieren investeren 22 miljard in een nieuwe  ‘eco-city’ die CO2 neutraal moet worden, en ‘zero-waste. Er zoijn vergelijkbare projecten in China en India, maar meestal blijft het bij mooie masterplannen die nooit worden uitgevoerd –te duur, te complex.

De echt grote uitdaging is intussen om bestaande steden groen te maken.  Steden die in de loop van honderden jaren zijn geevolueerd tot wat ze nu zijn, en dat is niet bepaald groen. ‘Retrofitting is a hughe challenge’. FT noemt met name Helsinki en Amsterdam (!) als steden die daar intensief bezig zijn.

Mobiliteit
Een van de grote vraagstukken –uitgediept in dit magazine- is mobiliteit. Hier botsen duurzaamheid, leefbaarheid en menselijke verlangens met elkaar. De auto is een statussymbool en staat voor de vooruitgang, maar ook is het een grote vervuiler die steeds langzamer vooruitkomt, vooral in de megasteden in Azie (soms maar 1 km per dag..). Autofabrikanten spelen in op de groeiende congestie en de ‘groene’ trend en presenteren nieuwe concepten. GM –marktleider in China- werkt aan hele kleine, superwendbare en ‘slimme’ autootjes die op elektriciteit rijden en de snelste weg van a naar b weten te vinden. De bestuurder hoeft niet te rijden en kan dus werken in de auto. Dankzij sensoren zijn botsingen uitgesloten. Probleem is alleen: wie wil zo’n auto? BMW onderzocht het, en ontdekte dat ook de Aziaten liever een ruime auto hebben, voor 4 personen plus bagage, die je niet al te vaak hoeft op te laden.
Hoe maakbaar is mobiliteit eigenlijk? Heel maakbaar, tenminste in Singapore. De overheid daar heeft gedaan wat in geen enkel ander land zou kunnen; een integraal, grootschalig mobiliteitsplan in combinatie met compacte, stedelijke planning rondom OV knooppunten. Openbaar vervoer is frequent, snel en comfortabel, en goedkoop. Autorijden kan ook, als je maar betaalt. Via dynamische ‘roadpricing’ systemen betaal je voor weggebruik, afhankelijk van de drukte op de weg en de tijd van de dag. En het is sowieso eerst nodig om een vergunning te kopen om uberhaupt te mogen rijden. Vergunningen worden geveild, en de prijs is hoger dan de prijs van een gemiddelde middenklasser. Resultaat: geen congestie, weinig vervuiling, maar wel veel mobiliteit.

Democratie en participatie
Geen politieke partij die in Nederland het aan zou durven om zo’n plan als dat van Singapore in het verkiezingsprogramma te zetten. De kiezers maken je af.
Het contrast is groot met de column van Daniel Libeskind, waarmee het magazine afsluit: “city democracy’. Hij pleit voor ‘passionate democratic participation’ waarbij burgers veel meer moeten worden betrokken bij het vormgeven van de stad, de leefomgeving waar ze hun dromen willen realiseren. Zou het? Aristoteles heeft gezegd dat de omvang van een stad zodanig moet zijn dat de burgemeester alle inwoners persoonlijk kent. Democratische participatie wordt problematisch als de stad te groot wordt. En daarom heeft Singapore misschien wel een oplossing, en wij niet.

woensdag 1 september 2010

Waarom komen de farma bedrijven niet naar Nederland?


Het biomedisch onderzoek in Nederland staat in de mondiale top-5 van de wereld.  Farma is al jaren een speerpunt voor de Nederlandse overheid. De overheid heeft honderden miljoenen gepompt in het Top Instituut Farma en het Centre for Translational Molecular Medicine.  Je zou verwachten dat farma en biotech bedrijven uit de hele wereld staan te dringen om zich in Nederland komen vestigen, met zo’n prachtige kennisbasis waar ze van kunnen profiteren.

Niet dus. Nederland drijft al  jaren op dezelfde farma reus, Organon. Er zijn weliswaar een paar kleinere spin-off bedrijven ontstaan. Maar als economische sector is farma echt marginaal te noemen. En met de ontmanteling van Organon blijft er helemaal weinig over. Al die jaren van miljoeneninvesteringen hebben dus een bedroevend laag rendement opgeleverd. De vraag is: Hoe kan dit? Wat ging er mis? Waarom hebben we nog steeds geen sterk farmacluster?

Piet Borst schrijft er vandaag verontwaardigd over in NRC maar gaat helaas niet op deze vragen in. Volgens hem hebben Merck/MSD (de huidige eigenaar)  en Akzonobel (die Organon voor een prachtige prijs van de hand deed) het gedaan. Hij komt met de goedbedoelde maar onuitvoerbare suggestie om een deel de rekening bij deze bedrijven te leggen. Zij zouden middelen beschikbaar moeten stellen voor een doorstart.  Volgens Borst doet Merck/MSD –hoe dom- aan waardevernietiging door een goedlopend bedrijf te ontmantelen. ‘De meerwaarde van dat goedlopende bedrijf gaat in een klap verloren’ schrijft hij letterlijk. Als econoom vraag ik me dan af: waarom zou een bedrijf dat doen? Wie gaat er opzettelijk meerwaarde vernietigen na er eerst 11 miljard voor betaald te hebben?

Volgens Borst moeten we naar Singapore kijken. Dat land zou ‘effectieve acquisitiemethoden’ hebben toegepast om farmabedrijven te lokken. Ook haalde men toponderzoekers uit de hele wereld, want je bouwt geen farmasector op zonder toponderzoek. Nederland zou het nog beter moeten kunnen doen dan Singapore, want wij hebben al een sterke kennisbasis, terwijl daar  de kennisbasis nog van de grond af aan opgebouwd (of bij elkaar gekocht) moest worden.

Iets beter acquireren, en dan komt het goed? Was het maar zo simpel.
Waarschijnlijk was het eerder een voordeel dan een nadeel dat Singapore geen academische kennisbasis had.  Geen acht verschillende universiteiten, gevestigde belangen, en een wirwar van subsidiepotjes en regelingen die elk jaar veranderen. Het doel was niet om iedereen tevreden te houden, maar om een world-class cluster op te bouwen. Niet verspreid over verschillende steden en campusjes, maar in een echt substantiële campus, de Biopolis. Niet gelieerd aan (en afhankelijk van) één groot bedrijf, maar open voor iedereen. Dat was geen ideetje van een ‘innovatieplatform’ waarin alle gevestigde belangen elkaar de bal toespeelden, maar een realistische ambitie van vooruitziende en goed geïnformeerde leiders die knopen durven door te hakken.

zondag 1 augustus 2010

Sluiting MSD Oss: interpretaties

Terug van vakantie lees ik in NRC de artikelen over de sluiting van MSD in Oss. Fascinerend: Het roept van alles op, over Nederland, onze kenniseconomie, en hoe nu verder. Wat is er aan de hand? Verschillende interpretaties worden gegeven:

-De sluiting is een symptoom van het nietsontziende mondiale kapitalisme, dat niks geeft om mensen en tradities, niet aan landen of regio’s is gebonden, en op de korte termijn is gericht. Oss, bakermat van de SP, is het slachtoffer van een op winst beluste Amerikaanse multinational.

-Economie is politiek. Als Balkenende meteen de topman van MSD had gebeld (net als Sarkozy deed want ook in Frankrijk dreigde MSD een vestiging op te doeken), dan was het misschien niet gebeurd. We moeten assertiever industriepolitiek bedrijven en onze parels beter beschermen. Bij de verkoop van Nederlandse bedrijven aan buitenlandse investeerders moeten voorwaarden worden gesteld over behoud van banen.

-De sluiting is een bedrijfseconomische beslissing van een multinational, die weliswaar te betreuren valt maar waar verder niet veel aan te doen is. Het is de manifestatie van de trend dat farmaceutische bedrijven naar een ‘open innovatiemodel’ toegaan, waarbij ze niet langer alle research zelf doen maar liever samenwerken met kleine, gespecialiseerde kennispartners. Misschien ook uit Oss…

-Het is een teken van het failliet van de Nederlandse kenniseconomie. Het was al niet veel, en nu blijft er helemaal weinig over. In Nederlands staat innovatie gelijk aan een langzaam voorbij trekkende stroom papier met woorden als ‘kennisvoucher’, ‘regievraagstuk’ en ‘koploperomgeving’. Zo bouw je geen kenniscluster en dat is maar weer eens bewezen.

-Kenniseconomie is niet iets voor plaatsen als Oss: geen universiteit, geen grootstedelijk milieu, geen vruchtbare face-to-face contacten, niet internationaal bereikbaar, kortom, geen geschikte innovatie-omgeving.

Ik voeg er nog een paar interpretaties aan toe:

-De case MSD illustreert de Hollandse ziekte: een sterke kennisbasis, maar geen business. Nederland behoort tot de top in wetenschappelijk onderzoek in life sciences: we zijn internationaal de nummer drie of vier. Maar dat vertaalt zich nauwelijks in business –de Nederlandse lifesciences sector is klein- , en na het vertrek van MSD ziet het er nog somberder uit.

-Life Sciences is geen motor van de Nederlandse economie: eerder een forse kostenpost. De case MSD toont de risico’s van specifiek innovatiebeleid gericht op een bepaalde sector. Biomedisch onderzoek kan in Nederland niet bestaan zonder een enorme bijdrage van de staat. Veel onderzoek van de universiteiten wordt door overheidsgeld gefinancierd (1e geldstroom of NWO), aangevuld met bijdragen van de farmaceutische industrie.Het top-instituut Pharma heeft een budget van 260 miljoen, waarvan maar een kwart door bedrijven wordt ingebracht, de rest door de overheid en de universiteiten (ook overheidsgeld). Voornaamste doel van het instituut is ‘valorisatie’: wetenschappelijke kennis omzetten in economische waarde. En daar komt nu nog minder van terecht.

-Aan technische/wetenschappelijke kennis wordt een hogere waarde toegekend dan andere soorten kennis en vaardigheden. Impliciet wordt verondersteld dat het erger is dat een bioloog of techneut zijn baan verliest dan een salesmanager of fiscalist. Waarom verdienen de laatste twee dan eigenlijk zoveel meer (zonder subsidies)? Omdat de markt hun kennis wel op waarde schat.

donderdag 8 juli 2010

Gelezen in NRC-Handelsblad: MSD weg uit Oss

MSD, een reuzenfarmaceut met 100.000 werknemers, moet bezuinigen. Het bedrijf schrapt wereldwijd 15000 banen, waarvan 2.175 in Oss. Opmerkelijk is dat de onderzoeksafdeling wordt opgedoekt (gespecialiseerd in anticonceptie en vruchtbaarheidsbehandelingen) maar dat de productieactiviteiten wel blijven –voor hoe lang?-. Het onderzoek wordt naar de VS verplaatst.

Is het erg dat dit gebeurt? Ja, natuurlijk voor sommige werknemers. Ook voor de regio (het was een van de grootste werkgevers van Oss), en voor Nederlandse belastingbetaler. Het bedrijf was tot voor kort het Nederlandse Organon. In 2007 werd het opgekocht door Schering Plough, dat daarna weer opging in het Amerikaanse MSD. In totaal ontving het bedrijf in de afgelopen 10 jaar 25 miljoen (!) aan onderzoekssubsidies, dat is de helft van alle subsidies voor de life science industrie. De resultaten daarvan –in de vorm van nieuwe producten en patenten, die veel geld op kunnen leveren- komen nu dus niet in Nederland terecht, maar in de VS. MSD was vooral geïnteresseerd in de nieuwe patenten –o.a. voor een medicijn tegen schizofrenie-, en niet in de onderzoekscapaciteit in Oss.

Zijn we de kennis en kenniswerkers nu kwijt? Niet per se. Sommige werknemers zullen wellicht naar de VS verhuizen; anderen zoeken een baan in de Nederlandse life science industrie.

Minister Maria van der Hoeven kan niks doen, zegt ze: een bedrijf mag zijn eigen afwegingen maken. Intussen ligt er een levensgrote vraag op het bordje van EZ: wat zijn de gevolgen voor het innovatiebeleid? Hoe er bijvoorbeeld voor te zorgen dat onderzoekssubsidies niet over de grens gesluisd worden. Ik zou wel eens willen weten wat het maatschappelijk rendement is van nationale onderzoeks- en innovatiesubsidies in een hyper-mondiale kenniseconomie.

MSD kijkt nu of er een ‘life science campus’ ontwikkeld kan worden waar kleine bedrijven zich kunnen ontwikkelen. Maar zoveel van dit soort bedrijven zijn er niet, en de kans dat de ontslagen werknemers van MSD massaal voor zichzelf gaan beginnen is heel klein: in deze sector is het starten van een bedrijf heel moeilijk gezien de complexiteit, de strenge testen en de grote onzekerheid of onderzoek wel zal leiden tot nieuwe commerciële successen. Bovendien zijn er al minstens drie steden in Nederland die een life sciences cluster ambiëren: Leiden, Amsterdam, en Utrecht. Misschien is het beter om daarbij aan te haken in plaats van nog meer versnippering te creëren. In Europa zijn er maar heel weinig life sciences clusters die er echt toe doen: Kopenhagen/Malmo, Munchen, Parijs, en Cambridge/Oxford. In Nederland kunnen we in die ‘league’ alleen meespelen als de krachten gebundeld worden.

vrijdag 2 juli 2010

Slimme nieuwe campus in Aken

Deze week heb ik een studiereis georganiseerd naar Aken, om meer te weten te komen over de ambitieuze plannen voor een nieuwe campus. Ik ben onder de indruk geraakt van de degelijke en doordachte manier waarop men te werk gaat.

Aken heeft een grote technische universiteit, een van de grootste van Duitsland: de RWTH (Rheinisch-Westfalische Technische Hochschule).

Alle technische disciplines zijn vertegenwoordigd, en een aantal jaar geleden kreeg de RWTH het predicaat ‘excellente universiteit’ en behoort daarmee tot de elite van onze oosterburen. Alleen: de stad profiteerde van oudsher economisch maar weinig van haar kennisinstelling. Studenten vetrokken na hun studie, vooral richting het zuiden (Munchen, Stuttgart) waar de meeste technologiebedijven zitten. De laatste jaren is het de RWTH gelukt om veel onderzoeksprojecten samen met de industrie op te zetten. Het is nu de universiteit met de grootste projectportefeuille van Duitsland, nog voor Munchen.

Op die kracht wordt nu verder gebouwd, met de ontwikkeling van een enorm ambitieus campusgebied. Op twee plekken in de stad verrijst een nieuwe campus, en de komende 10 jaren wordt 2 miljard euro geïnvesteerd. De universiteit heeft een speciaal bedrijf opgericht, de Campus GmbH, om het project te realiseren.

Bijzonder aan de campus is het sterke concept. Dat is geënt op de cluster-gedachte: zet onderzoeksgroepen naast bedrijven die in dezelfde technologie geïnteresseerd zijn, en laat ze samen nieuwe dingen bedenken. De RWTH heeft intern een aantal sterke onderzoek-speerpunten geïdentificeerd (met voldoende massa), en vervolgens aan technologiebedrijven gevraagd of ze zich in hetzelfde cluster op de campus willen vestigen. Daar moeten ze wel wat voor doen: een contract tekenen, waarin de aangeven hoeveel contractonderzoek ze gaan doen voor de universiteit, en welke onderwijsverplichtingen ze op zich willen nemen. Onderwijs is dus part of de deal: men hoopt dat de kwaliteit van het onderwijs toeneemt als managers uit het bedrijfsleven komen vertellen hoe het echt werkt. Werknemers van de bedrijven kunnen overigens tegen gereduceerd tarief een part-time masteropleiding aan de RWTH volgen. De nieuwe campus gaat dus bestaan uit een aantal gespecialiseerde ‘mini-campussen’, elk met een toekomstvast en interdisciplinair onderzoeksthema, en soms ook aangevuld met TNO-achtige onderzoeksinstituten zoals Fraunhofer.

Ik zie er wel wat in. Het sterke is dat onderzoek altijd centraal staat, en de universiteit houdt de regie. In toegepaste onderzoeksgebieden –zoals windenergie, verbrandingsmotoren, of nieuwe materialen- is het logisch om heel nauw met bedrijven samen te werken. Er zit veel kennis in bedrijven waar de universiteit niet over beschikt. In dit concept geven bedrijven echt lange-termijn commitment aan de samenwerking, en helpen ook om het onderwijs beter te maken. Het is dus veel strategischer dan voorheen. En je zet ze echt fysiek heel dicht bij elkaar.

Een ander sterk punt is de architectuur en het business-model. Huurders van de campus –bedrijven, of instellingen- kunnen aangeven wat voor faciliteiten ze nodig hebben, en daar wordt hun gebouw dan op aangepast (dan moeten ze wel 10 jaar blijven). Vervolgens wordt een investeerder gezocht. Er is ook voldoende massa, zodat er per ‘mini-cluster’ in specifieke labs kan worden geïnvesteerd. De huren zijn volledig marktconform, er zit geen cent subsidie bij. Overigens sluit het model samenwerking met externen die niet op de campus zitten geenzins uit.

En: Het werkt. Al meer dan 80 bedrijven hebben een samenwerkingsovereenkomst getekend en komen dus naar de campus; de meeste daarvan waren voorheen niet in Aken actief. Al met al wordt verwacht dat er 5,000 kenniswerkers bijkomen dankzij de campus. De bedrijven komen heel graag, ook al omdat het (oa door de vergrijzing) steeds moeilijker wordt om aan afgestudeerde technici te komen. Dit concept biedt hun de kans om bovenop het talent te zitten.

De Duitsers hebben het goed voor elkaar, en zo’n kijkje over de grens zet ook de situatie in Amsterdam even in perspectief. En dat stemt niet vrolijk. Vergelijk dit doordachte concept met ‘onze’ Amstelcampus en het Science Park, en je beseft welke kansen er in Amsterdam blijven liggen. En je krijgt als stad of universiteit niet elk jaar de kans om een campus te bouwen.

Stedenbouwkundig vind ik het overigens allemaal wat minder geslaagd in Aken. Er wordt te weinig gemixt (vooral in het verstgelegen deel van de campus), en waarschijnlijk kun je er na werktijd een kanon afschieten omdat er verder in het gebied niks te doen is.

Voor wie meer wil weten:

http://www.rwth-aachen.de/go/id/zdb


maandag 28 juni 2010

Chinese steden in transitie

Het Chinese stedenlandschap verandert razendsnel. De groei van de industrie vond eerst plaat in steden langs de kust en de grote delta's, maar stijgen de lonen zo snel dat fabrieken hun biezen pakken en zich in steden in het binnenland vestigen. Het plaatje hiernaast maakt duidelijk waarom.
In Shanghai en Hongkong zijn de kosten veel te hoog. Daar worden nu voornamelijk ideeen geproduceerd, en bedrijven zijn bereid om extreem hoge huren en lonen te betalen om dat juist daar te doen.

donderdag 24 juni 2010

Aan het lezen: The rational optimist: how prosperity evolves: deel 1

Matt Ridley is een briljante bioloog die de economie heeft ontdekt. Hij stelt vragen die economen vaak niet meer stellen. Eindelijk weer een boek waarvan ik nu al het moment vrees dat het uit is.

Dit boek gaat over de ultieme bron van onze welvaart: ruilhandel en specialisatie. Bij welvaart denk je al snel aan geld. Fout: het gaat om tijd. Welvaartswinst ontstaat als je tijdwinst weet te boeken door dingen slimmer te doen. Hoe lang moet je werken om een bepaalde hoeveelheid te consumeren?

In 1910 moest de gemiddelde Engelsman 90 uur werken om een kort telefoongesprek tussen Londen en New York te kunnen betalen. Anno 2010 nog maar 2 minuten. In 1950 kostte het een half uur werken om een cheeseburger te kunnen betalen; nu nog maar drie minuten. In de middeleeuwen moest een boer de hele dag hard werken voor een karige maaltijd en een schamel dak boven het hoofd. Anno 2010 hebben de meeste mensen na 1 uur werken het geld voor eten al verdiend, en na 3 uur ook hun hypotheek.

De welvaart is ongelofelijk toegenomen. Interessante observatie: Voor het eerst in de geschiedenis kan de gemiddelde burger het zich kan permitteren om uit eten te gaan, en een ander voor zich te laten koken. En kan hij kiezen uit een onmetelijke variëteit van maaltijden waar Louis XVI alleen maar van kon dromen. Ongekend.

Imenad heeft uitgerekend dat er in een stad als Londen 1 miljard verschillende producten te koop zijn.

Het is niet efficiënt om alles wat je consumeert zelf te maken. Wie lukt het om een computer te bouwen, of een auto? De menselijke soort is er in geslaagd, dankzij handel en specialisatie, om een gigantische collectieve intelligentie op te bouwen. Daarmee lukt het onze soort om wonderen te verrichten. Hoe is dat ontstaan? Heel lang leefden neanderthalers en andere mens-achtigen op aarde zonder te handelen, te specialiseren of te innoveren. Hij leefde in een kleine stam, had de neiging om iedereen buiten de stam als vijand te zien –en te vermoorden waar mogelijk-. Hij gebruikte ‘technologie’, zoals een handbijl van steen, maar maakte die zoals een vogel een nest bouwt: mechanisch, instinctief, en iedere keer hetzelfde. Wanneer ging de mens over tot handel en specialisatie, en brak hij daarmee definitief los van de dierenwereld?

Het heeft met koken te maken, zegt Ridley. De mens ontdekte vuur, en koken. En dat leidde, 200.000 jaar geleden, ergens in Afrika, tot de allereerste specialisatie en arbeidsdeling: die tussen mannen en vrouwen. Mannen gaan op jacht naar vlees, vrouwen verzamelen groente, en koken. Een win-win situatie want deze specialisatie het leidt tot een gezond dieet: mannen brengen proteinen (vlees); de vrouw zorgt voor vitaminen en carbohydraten –en de man heeft ook iets te eten als hij een dag niks gevangen heeft-. Bij geen enkele andere diersoort zorgen man en vrouw voor verschillende soorten voedsel, en delen het samen.

Deze slimme Afrikanen hadden grotere overlevingskansen, en breidden zich uit. En gingen verder met arbeidsdeling: eerst binnen de stam, daarna ook daarbuiten. De eerste tekenen van echte ruilhandel tussen stammen dateren van 82.000 jaar geleden. En vanaf toen ging het snel.

- to be continued.

zaterdag 12 juni 2010

Tip voor Mark Rutte: ga eens langs bij Jeffrey Sachs voor een goed advies

Deze week fileert topeconoom Jeffrey Sachs in de Financial Times het economische beleid van de VS van de afgelopen paar jaar. Ik denk dat zijn analyse ook voor Europa en Nederland van toepassing is. Wat ging er allemaal mis?

Toen de crisis uitbrak, begonnen overheden bakken met geld uit te geven aan stimuleringspakketten (geleerd van Keynes) in de hoop de dreigende massawerkloosheid af te wenden: Sloopregelingen voor auto’s, naar voren halen van infrastructuurprojecten, belastingvoordelen voor het MKB etc.

Dit beleid was gebaseerd op een aantal dubieuze veronderstelligen namelijk 1) dat een korte-termijn impuls de economie een zetje in de goede richting zou geven, 2) dat een tijdelijke vergroting van het overheidstekort/staatsschuld geen probleem zou zijn en 3) dat je met versneld projecten uitvoeren zowel korte en lange termijn ambities zou kunnen combineren. Dit alles was zo aantrekkelijk dat politici de verleiding niet konden weerstaan om massaal de buidel te trekken.

Wat is er dan mis met dit verhaal? Sachs noemt de volgende misvattingen.

Ten eerste: het groeimodel dat we hadden –gebaseerd op lenen, consumeren en stijgende huizenprijzen- deugde niet, maar politici probeerden dit verkeerde vliegwiel weer aan te zwengelen door allerlei kotsbare stimuleringsmaatregelen. Maar er moest gewoon een keer een correctie komen.

Ten tweede: je kunt niet straffeloos het begrotingstekort laten oplopen (zoals Obama, Bos/Balkenende e.v.a. deden) als je de markten niet tegelijk overtuigt dat je het daarna weer omlaagbrengt: zie de Eurocrisis. Hier doet Nederland het trouwens beter dan de VS, waar belastingverhogen echt taboe is en overheidsuitgaven (en dienstverlening) al zo laag zijn dat er weinig meer te bezuinigen valt –behalve dan misschien op defensie. Ergo: hoe gaan de Amerikanen ooit hun tekort wegwerken?

En nu gaat het weer mis: veel Europese overheden kondigen draconische bezuinigingen aan (Duitsland: 80- miljard; Nederland minstens 20) om het tekort snel terug te brengen. Net zo simplistisch als de stimuleringspakketten van een jaar terug, vindt Sachs. Zijn alternatief: begin nu wel met bezuinigen, maar niet extreem. Werk met een tijdschema van 5 jaar om de overheidsfinanciën omlaag te brengen. Neem nog langer (10 jaar) de tijd om echt structurele hervormingen door te voeren in arbeidsmarkt, onderwijs en zorg. Dat gaat nu eenmaal niet in een paar jaar. Overheden moeten het publiek uitleggen dat echte economische groei wordt gecreëerd door beter onderwijs, nieuwe technologie, duurzaam produceren, en slimmer werken, en dat vraagt jarenlang volgehouden goed beleid, geen korte termijn fiscale stimuli. Tenslotte pleit Sachs voor meer herverdeling. In de VS zijn de superrijken –die de campagnes financieren- de afgelopen decennia alleen maar rijker geworden en volkomen vervreemd geraakt van de maatschappij. In Nederland geldt dit laatste ook, hoewel de inkomensverdeling er bij ons wel heel anders uitziet.

Misschien moet Mark Rutte maar eens bij Jeffrey Sachs op de koffie gaan in plaats van bij de koningin of Geert Wilders.

zondag 23 mei 2010

Read: Design driven innovation, on radical innovations

Design-driven innovation

Roberto Verganti is a well-known student of innovation management. His new book, ‘design driven innovation’, analyses the success of companies that introduce radical innovations in the market. Not technological innovations, but innovations of meanings. An example is the introduction of the Wii by Nintendo. Gaming with the Wii is a far cry from conventional gaming with a console: it is about social interaction and physical activity in the living room. It has completely changed the meaning of games, and in a few years, Wii conquered the market. In this book, Verganti mentions a lot of other examples of firms that produced this sort of radical innovations of meaning (mostly from the Italian furniture and home appliances industry).

‘Design’ obtained a lot of attention in the business world in the last years, and also cities and regions increasingly consider their design or ‘creative’ sector as key growth sectors and develop policies accordingly. Typically, design is seen as a differentiator, a way to make products look better. Designers and artists are able to deliver this. But to Verganti, design is not primarily about the ‘look’ of products (although of course its part of it); Rather, in his vision, design means ’making sense of things’.

Creating radically different meanings –making new sense of things- is potentially very profitable –see Apple and Nintendo- but how to do it? One thing NOT to do is to set up focus groups and involve users/consumers in innovation. This works for incremental innovations but not for radical ones. Rather, firms need to make new ‘propositions’ to the public. Of course this is risky: how do you know if the public will like it, and buy it? One of Verganti points is that firms need to immerse themselves in the design discourse. Rather than hiring an established top designer, firms need to actively link up with circles of artists, designers, architects and other people who are some kind of modern prophets (he calls them ‘interpreters’): they interpret the world, their imaginary power may help you to propose new meanings. Alessi, the famous Italian innovator of household appliances, does this very actively, and its CEO plays a key role personally. It’s not only about interpreting; firms need the ability to select the right interpreters and create their own vision. Linking up with these interpretors –artists, designers, architects etc.- can also help to seduce the public and prepare them to accept new propositions. These people influence global trends, and create new images that appeal to people. Harnessing their ‘seductive’ power is key.

Verganti’s book is interesting and inspiring. It has also some implications for regions and cities. One is that cities or regions with a rich cultural life and an active ‘design discourse’ are more inspiring environments for radical innovators. Verganti mentions Milan, Copenhagen, Helsinki and San Francisco explicitly but the list is longer of course. Think about the implications for regional innovation policy.

Check this site for more: http://www.designdriveninnovation.com/

donderdag 22 april 2010

De 50 meest innovatieve bedrijven ter wereld

Het blad Business Week komt elk jaar met een lijst van de 50 meest innovatieve bedrijven ter wereld. De lijst is gebaseerd op een survey onder topmanagers. Voor het eerst is de meerderheid van de top 50 niet afkomstig uit de VS. Opvallend in de lijst van dit jaar is de verdere opmars van Azië. Vooral China is een snelle stijger; vorig jaar stond alleen Lenovo nog in de lijst (op plek 46); dit jaar zijn daarbij gekomen BYD (8), Haier Electronics (27), Lenovo (29), China Mobile (44), en HTC (47) uit Taiwan. De Chinese groei gaat vooral ten koste van de Amerikanen. De volgende giganten verdwenen uit de lijst: AT&T, ExxonMobil, 3M, Johnson & Johnson, Southwest Airlines en Target. Ook andere opkomende landen zoals India en Brazilie doen het uitstekend. Er staan maar 11 Europese bedrijven in de lijst. Het beste Eruopese bedrijf staat pas op de 15e plek: Volkswagen. Nederlandse bedrijven komen de lijst niet voor.
Het innovatietempo gaat verder omhoog. 72% van de bedrijven zien innovatie als topprioriteit en 61% gaat meer aan innovatie uitgeven.

Hier staan de cijfers:

http://bwnt.businessweek.com/interactive_reports/innovative_companies_2010/?chan=magazine+channel_special+report

Patrick Lodiers gaat het beeld van de Bijlmer bijstellen

BNN voorzitter Patrick Lodiers was gisteren te gast bij DWDD om te vertellen dan hij voor 3 maanden in de Bijlmer is gaan wonen –met een camaraploeg- om te kijken hoe het leven daar nu echt is. Want het beeld dat wij er alemaal van hebben, daar klopt niks van. En het gaat natuurlijk hele mooie televisie opleveren. Zijn omroepvrienden Mathijs van Nieuwkerk en Felix Rottenberg hingen aan zijn lippen en staken hun bewondering niet onder stoelen of banken: dat je dat durft!. Felix vertelde dat hij zoiets trouwens al eens eerder had gedaan, maar eigenlijk nog veel beter: zonder camera’s, en dan in Amsterdam West, in de tijd van de opkomst van Fortuijn –toen was er echt iets aan de hand!- . En het was ook heel leerzaam geweest: Met de wijsheid van nu had hij toen de radicalisering van de moslims –culminerend in de moord op Theo van Gogh- in die buurt al zien aankomen.

De Bijlmer is dus echt heel anders dan wij allemaal denken! Lodiers had nog niet één schietpartij meegemaakt, en, nog veel aparter, sommige donkere mensen daar zijn zelfs ‘trots op Nederland’; dat zeiden ze tenminste tegen Rita Verdonk die een dagje bij Patrick te gast was geweest. De mensen leven daar nog echt op straat, als het mooi weer is. Je ziet wel groepjes hangjongeren die aan het dealen zijn maar dat hoort er gewoon een beetje bij daar, dat is de cultuur. Dat weet hij van BNN, want daar werken ook een paar van zulke mensen, die doen iets met rap. En dat je haar goedzit, dat is bij de mensen in Zuidoost echt heel belangrijk. De omroepvoorzitter vertelde honderduit, en ook hoe fijn het was dat hij als onafhankelijke journalist van zichzelf de mogelijkheid had gekregen om dit prachtige werk te mogen doen. Het komt goed met de Bijlmer, dat staat nu echt vast. Want Felix weet dat Zuidoost een soort unieke mengelmoes is van Kaapstad, New York en nog een paar steden en dat is echt uniek voor Nederland. Voor verdere kritische vragen was geen tijd want Patrick moest nog even reclame maken voor een ander belangrijk TV programma dat de jongerenomroep a.s. zondag voor het eerst gaat uitzenden. Nadat Toots Thielemans nog wat prachtige nummers had gespeeld vertrok iedereen weer lekker naar huis, in Amsterdam Zuid. Behalve Patrick natuurlijk, want die moet nog even.

woensdag 21 april 2010

De toekomst van het hoger onderwijs in Nederland

De Commissie Veerman heeft recent een uitstekende analyse gemaakt van het hoger onderwijs in Nederland, en concludeert dat het huidige stelsel niet toekomstvast is (zie link naar het rapport hieronder). Het voert te ver om de hele analyse samen te vatten maar ik vind het een knap stuk werk en deel de inhoud grotendeels. Dat gezegd hebbende pik ik er vier dingen uit die bij mij vragen oproepen.

1. De commissie houdt vast aan de waarde van het onderscheid tussen WO en HBO, en pleit ervoor dat universiteiten zich weer meer moeten gaan richten op onderzoek en academische vorming (weg met de massastudies waar nauwelijks een link met onderzoek is), en HBO instellingen op beroepsonderwijs. Het klinkt goed. Maar feitelijk komen nu verreweg de meeste universitaire studenten gewoon na hun studie in een beroep terecht, en niet in het onderzoek. Moeten al die studenten in de toekomst bij het HBO aankloppen? Dat zullen ze m.i. alleen willen als de status van HBO onderwijs beter wordt, en dat lukt alleen als de moeilijkheidsgraad flink omhoog gaat, studenten meer uitgedaagd worden, en het niveau van de docenten omhoog gaat. Ik acht de meeste HBO-instellingen daartoe voorlopig niet in staat, alleen al omdat momenteel minder dan de helft van de HBO docenten een Mastertitel heeft. Voor de meeste VWO-ers is het HBO als lang geen optie meer (de VWO instroom in het HBO is gedaald van 20% in 1996 naar 10% nu) en dat zal niet snel veranderen. Het zou ook helpen wanneer er meer mobiliteit is tussen HBO onderwijs en bedrijfsleven, bijvoorbeeld via docentstages. Teveel HBO docenten weten niet (meer) hoe de praktijk in elkaar zit en studenten hebben dat snel in de gaten. Hierover zegt de commissie niets.

2. Het belonen van prestaties van de instellingen moet anders. Nu krijgen instellingen geld naar rato van het aantal studenten; dat leidt tot imitatiegedrag om maar zoveel mogelijk studenten aan te trekken (want daar is de financiering op gebaseerd), of de keuze voor ‘trendy’onderzoeksthema’s waar veel subsidie te halen is. De commissie vindt terecht dat hogescholen en universiteiten zich beter moeten profileren, en stelt dat de bekostiging meer moet plaatsvinden op basis van dat profiel i.p.v. op aantallen studenten. Maar nergens geeft men aan hoe dat zou moeten: het rapport “roept partijen op om hierover na te denken”. Het lijkt me dat de commissie op zn’ minst toch een aantal opties had kunnen bedenken, want het is een wezenlijk punt dat raakt aan de kern van het advies. Ik geloof niet in profilering via prikkels aan de aanbodzijde, dat ontaardt in bureaucratie en strategisch gedrag.

3. Professionele HBO-masters moeten volgens de commissie door de overheid bekostigd gaan worden (gebeurt nu nog niet, alleen tijdelijk), maar dan alleen als de arbeidsmarktrelevantie aantoonbaar groot is. Mijn ervaring is dat dit soort Masters veel meer ‘rendement’ opleveren –en voldoening voor de docent!- als een student een paar jaar werkervaring heeft, en de commissie constateert dat ook. Waarom niet alleen dit soort Masters bekostigen waarbij werkervaring een toelatingscriterium is? En ook een flink hogere bijdrage vragen van de student of zijn werkgever, want die profiteren er direct van.

4. De commissie constateert maar weer eens dat we in Nederland achterlopen op het gebied van life-long-learning (LLL) in het hoger onderwijs; tegelijk hebben we wel een groot aantal private aanbieders op de markt van onderwijs voor professionals (bedrijven geven bakken met geld uit aan scholing van hun meestal hoogopgeleide werknemers). De commissie noemt dit ‘onevenwichtig’, maar waarom eigenlijk? Waarom zouden marktpartijen het minder goed doen? Zij zijn bij uitstek vraag georiënteerd en veel flexibeler dan de vaak rigide HBO-opleidingen. De traditionele kennisinstellingen hebben allang geen monopolie meer op kennisontwikkeling en –overdracht; het is een vitale bedrijfstak geworden.
De commissie adviseert om LLL te stimuleren door over te gaan tot onderwijsrechten: iedereen krijgt recht op een aantal jaren onderwijs en mag zelf bepalen wanneer hij of zij er gebruik van maakt. Je kunt je afvragen waarom het een overheidstaak is om volwassenen (met werk) te subsidiëren die in hun eigen toekomst –of hobby, bijvoorbeeld kunstgeschiedenis- willen investeren. Ik mis, meer in het algemeen, een fundamentele analyse over de rol van de overheid in de onderwijsmarkt. De commissie is behoedzaam om dit politiek gevoelige punt heen gevaren, en dat is jammer.

Lees hier het hele rapport:
http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/04/13/brief-aan-de-tweede-kamer-over-rapport-commissie-toekomstbestendig-ho-stelsel.html

donderdag 15 april 2010

Geld verdienen met klimaatverandering

“Klimaatverandering is geen bedreiging, maar een kans”. Dit soort uitspraken hoor je wel vaker, maar het is natuurlijk onzin want klimaatverandering is wel degelijk ook een bedreiging. Maar ook een kans, want er ontstaan allerlei nieuwe product-markt combinaties. Bedrijven, landen en regio’s die daar slim op inspelen kunnen er economisch voordeel bij hebben. De Pers schrijft vandaag hoe consultants een klimaatneutrale en welvarende toekomst voorspiegelen (zij verdienen er in elk geval nu al goed aan).
Klimaatbeleid wordt steeds vaker ook industriepolitiek. Hoe werkt het? Volgens mij zijn er 3 opties, allemaal met kansen en kosten/risico’s, en dan nog een vierde die wat meer utopisch van aard is.

Optie 1: De overheid maakt strenge nieuwe regels
Bijvoorbeeld: verplicht zoveel % CO2 reductie, of eisen aan duurzaam bouwen waar bedrijven zich aan moeten houden, of mixen van biobrandstoffen.
Bedrijven gaan dan innoveren, en er ontstaat nieuwe economische activiteit (die soms de oude ook verdringt, dus de vraag is wat het netto effect is). Landen met strenge (en slimme!) regels kunnen een kennisvoorsprong opbouwen, en bedrijven daar kunnen dan hopelijk die kennis later verkopen aan ‘tragere’ landen. Maar die truc werkt niet altijd. Er zijn een aantal kosten en risico’s: 1) te strenge regels jagen de (bouw)kosten op, of jagen bedrijven weg; 2) Op welk paard moet de overheid wedden? De technologie verandert zo snel dat niemand precies weet wat de toekomst brengt; 3) het is maar de vraag of de toekomstige baten van ‘kennisexport’ gerealiseerd worden en waar ze terecht komen.

Optie 2: De overheid investeert zelf grootschalig in klimaatgerelateerde activiteiten
zoals: hogere en slimmere dijken (met sensoren erin), deltawerken, waterbergingssystemen CO2 opslag etc, nieuwe grids etc.. Het kost wat extra, het werk wordt innovatief aanbesteed aan bedrijven, die daarmee de kans krijgen om kennis te ontwikkelen, die ze wellicht ook weer elders kunnen verkopen. Een vernieuwend land (of regio) kan bovendien misschien een aanzuigende werking hebben op buitenlandse bedrijven die zich graag in zo’n kenniscluster vestigen. Dergelijke argumenten wordt veel gebruikt, ook in andere discussies zoals de ontwikkeling van de JSF. De vraag is wat slimmer is: zelf veel (belasting)geld investeren in nieuwe kennisontwikkeling (vaak met onzeker perspectief), of prima technologie ‘van de plank’ kopen die elders is ontwikkeld en de belastingeuro's aan andere zaken besteden, zoals zorg of onderwijs? Dat zijn politieke keuze's.

Optie 3 De overheid geeft subsidies voor de ontwikkeling en adoptie van nieuwe klimaattechnologie.
De Duitsers en de Denen (windenergie) hebben dat goed gedaan; Daarmee wordt de kennisbasis versterkt, het opent mogelijkheden voor de groei van een nieuwe industrie, en kennisexport. Voorwaarde is wel dat de subsidies slim zijn opgezet en uiteindelijk gaan ‘renderen’, en dat blijkt in de praktijk niet gemakkelijk. Subsidies gaan ten koste van de staatskas of de belastingbetaler, en met dat geld kunnen ook andere belangrijke dingen gedaan worden; de uitvoering van subsidies kost bovendien veel geld door extra bureaucratie. En de vraag is weer: zelf ontwikkelen of van de plank kopen? Op basis waarvan precies? En: geef je subsidie voor ontwikkelen van nieuwe kennis 9die pas over jaren wordt toegepast), of juist voor het grootschalig toepassen van bestaande kenis/technologie zodat het zoden aan de dijk zet?

Veel steden en regio's (waaronder Rotterdam en Amsterdam) proberen te profiteren van de nieuwe klimaateconomie, en samen met 2 oudcollega's van de Erasmus Universiteit doe ik onderzoek naar de economische impact van klimaatadaptatie in de regio groot-Rotterdam.
Drie van mijn (oud)collega’s hebben een paper geschreven met drie voorbeelden van regio’s waar een combinatie van de opties is toegepast, met succes: Hamburg, Gothenburg en Curitiba.

En dan de laatste optie: de markt doet het zelf.
De ideale wereld: Consumenten en bedrijven worden klimaatbewust en vragen producten/diensten die daarbij passen, of de olieprijs wordt zo hoog dat duurzame energie lonend wordt. Er ontstaan zo, los van overheidsbemoeienis, nieuwe markten en nieuwe werkgelegenheid en kennis. ‘Progressieve’ landen zijn dan op termijn in het voordeel. Maar gezien het chronische korte-termijn denken van de menselijke soort moeten we daar maar niet teveel op hopen. De werkelijke kosten van klimaatverandering zijn nog altijd niet in de prijzen verwerkt....

zaterdag 27 maart 2010

Gebruikers betrekken bij innovatie?

Consumenten betrekken bij het ontwerp van nieuwe producten. Het is al enige tijd een trend, zo niet een hype. Maar werkt het ook? Is innovatie niet juist iets van briljante individuen/teams met visie? Henry Ford vond al van wel: een beroemde uitspraak van hem luidt als volgt: "Als ik de consument had gevraagd wat hij wilde, had ie om een sneller paard gevraagd, niet om een auto". En ook Luke Johnson, een bekende Britse ondernemer, ziet het zo. In een column voor de Financial Times schrijft hij dat grote doorbraken en verbeteringen niet worden bereikt door de consument te raadplegen. Focusgroepen bijvoorbeeld leveren niks op, sterker nog: je gaat verkeerde conclusies trekken. Steven Jobs, de baas van Apple: "Mensen weten niet wat ze willen totdat ze product gezien hebben". En trouwens, welke consument heeft zin of tijd om mee te doen aan dit soort onderzoek? Vaak zijn het 'eenzamen, ouderen, werklozen, studenten". Johnson: 'Als je wilt weten wat klanten echt belangrijk vinden, vraag het dan aan je medewerkers die dagelijks met klanten werken in plaats van aan marktonderzoekers'.

Mobielgigant Nokia gelooft wel in het betrekken van de consument bij het ontwerpen van nieuwe mobiele apparaten. Het bedrijf doet een experiment dat 'Design by Community' is genoemd. Eerst maken de ontwerpers/ingenieurs een concept model, en dat leggen ze vervolgens voor aan consumenten -je kunt je opgeven via internet om mee te doen.Elke week kan er weer gestemd worden over een bepaalde specificatie een nieuw apparaat: het display, de interface, het type materiaal, de grootte en vorm, etc. Als de specificatie bekend zijn gaat het Nokia design team aan de slag om prototypes te maken; een aantal verschillende concepten worden bedacht. gebruikers kunnen daaruit weer hun favoriet kiezen. Nokia ziet het als een oefening, een proef; Het is (voorlopig) niet de bedoeling om het product ook echt op de markt te gaan brengen.

Ik ben benieuwd wat dit gaat opleveren. Volg hoe het Nokia vergaat op
http://conversations.nokia.com/design-by-community/

dinsdag 23 maart 2010

OESO: Amsterdam niet klaar voor de kenniseconomie

De OESO heeft een analyse gemaakt van de rol van het hoger onderwijs (HBO en WO) in de regio Amsterdam. De studie maakt deel uit van een reeks vergelijkbare studies in steden en regio’s over de hele wereld.

Er worden harde noten gekraakt, waar het nieuwe college van Amsterdam haar voordeel mee kan doen. De belangrijkste conclusies: Amsterdam lijdt aan de zgn ‘Dutch paradox’: er wordt voortreffelijk onderzoek gedaan, maar het leidt niet of nauwelijks tot nieuwe producten , diensten of technologieën waarmee geld verdiend kan worden. Er is geen breed gedeelde visie op de rol van het hoger onderwijs in het regionale innovatie systeem, en er is geen lange-termijn strategie. En daardoor laat de regio kansen liggen. En die zijn er zeker, want Amsterdam beschikt over een hoogwaardige kennisinfrastructuur en een sterke economische basis.

De universiteiten staan met hun rug naar de stad

Universiteiten zijn bezig met de creatie van ‘focus en massa’ door bestaande onderzoeksgroepen die goed scoren verder te versterken, zonder te kijken naar de (kennis)vraag op de markt of mogelijkheden tot synergie met het regionale bedrijfsleven. De OESO-onderzoekers adviseren terecht om een betere afstemming te zoeken tussen de economische kracht van Amsterdam –die ligt vooral in de creatieve industrie en de zakelijke dienstverlening- en de speerpunten van de universiteiten en hogescholen. De universiteiten doen wel hun best om kennis te commercialiseren: ze hebben bureaus voor kennistransfer opgezet, en creëren steeds meer mogelijkheden voor spin-off bedrijven. Maar het is nog te weinig, te kleinschalig en onvoldoende professioneel. De HBO’s komen er iets beter vanaf: ze zijn sterker verbonden met de regio. De instelling van lectoraten wordt toegejuicht, maar het is nog te vroeg om conclusies te trekken. De commissie waarschuwt wel alvast dat HBOs, ook in hun onderzoek, zich vooral moeten richten op praktijkgericht onderzoek en de verleiding tot ‘academic drift’ moeten weerstaan.

Het rapport ontbeert m.i. wel een diepgaande analyse over de veranderende rol van kennisinstellingen. In de huidige kenniseconomie spelen kennisinstellingen een cruciale rol, maar tegelijk zijn ze het monoplie op kennisontwikkeling kwijt (voor zover ze dat ooit hadden). Het bedrijfsleven is een belangrijke kennisleverancier geworden (want alleen met voortdurende innovatie valt nog geld te verdienen). Dat betekent dat het lineaire model van kennisoverdracht (éénrichtingsverkeer van kennis, van universiteit naar bedrijfsleven) niet meer werkt. En ook voor de onderwijsmarkt heeft de kenniseconomie grote gevolgen: Er is de afgelopen decennia een enorme private scholings- en trainingsindustrie ontstaan, die inspeelt op de behoefte van het bedrijfsleven en (semi)publieke sector om kennis te delen en mensen voortdurend bij te scholen. Wat betekent dat voor hogescholen en universiteiten?

Internationalisering?

Ook op het gebied van internationalisering is de OESO-commissie weinig lovend over de hoofdstedelijke kennisinstellingen. Letterlijk spreekt de commissie van ‘a relative failure of higher education institutes to amplify their internationalisation strategy’ (p. 13). Ten eerste komen er relatief weinig buitenlandse studenten naar Amsterdam. Amsterdam, dat zich graag afficheert als internationale stad, staat blijkbaar niet prominent op de kaart als plek om te komen studeren. En buitenlandse studenten zijn belangrijk voor een stad: ze brengen nieuwe impulsen en netwerken mee, en het zijn potentiële hoogopgeleide immigranten. Er is geen gecoördineerd beleid om Amsterdam meer op de kaart te zetten als internationale studentenstad. Dat is een gemiste kans, zeker gezien de hoeveelheid Engelstalige programma’s en aantrekkelijkheid van Amsterdam als stad. De UvA en de VU zijn nogal geschrokken en hebben direct 2,5 miljoen euro vrijgemaakt om beurzen (a raison de 20,000 Euro per student) te kunnen geven aan talentvolle Chinezen en Indiërs. Maar dat is wat al te gemakkelijk. De echte uitdaging is natuurlijk om zo goed te zijn dat buitenlandse studenten diep in de buidel willen tasten (of fondsen bij elkaar harken) om in Amsterdam te komen studeren!

Het Amsterdamse ad-hoc model voldoet niet meer. Om echt een topstad te worden is leiderschap nodig, en nieuwe sterke instituties die lijnen uitzetten, partijen duurzaam aan elkaar binden, en zorg dragen voor concrete acties. Eindhoven kan als lichtend voorbeeld dienen: daar hebben ze de Brainport Development opgericht, een ontwikkelingsmaatschappij nieuwe stijl, die zich richt iop het versterken van de kenniseconomie van de regio in brede zin: Het faciliteren van clusters, afstemmen van onderzoek en bedrijfsleven, maar ook city marketing, ontwikkeling van specifieke bedrijfsterreinen voor de kennisindustrie, en kennistransfer richting het MKB. De organisatie is sterk bemand, en wordt gedragen door alle kennispartners in de regio.

Een tip voor het nieuwe college: ga eens in Eindhoven kijken!

maandag 1 maart 2010

New Yorkers gebruiken iPhone om te klagen bij de gemeente

New York City residents who have an Apple iPhone can now download an app that lets them attach a photo to a complaint and upload it to the city’s 311Online ser- vice. With the aid of GPS technology, a user can file a complaint about a bro- ken streetlight or a dirty vacant lot, for example, and have its location automati- cally uploaded, along with photo and message. The service will soon expand to include other mobile platforms, such as the BlackBerry smartphone.

Read more here:

http://digitalmag.govtech.com/DC/DC_Mag_Dec09.pdf