Posts tonen met het label UvA. Alle posts tonen
Posts tonen met het label UvA. Alle posts tonen

dinsdag 23 maart 2010

OESO: Amsterdam niet klaar voor de kenniseconomie

De OESO heeft een analyse gemaakt van de rol van het hoger onderwijs (HBO en WO) in de regio Amsterdam. De studie maakt deel uit van een reeks vergelijkbare studies in steden en regio’s over de hele wereld.

Er worden harde noten gekraakt, waar het nieuwe college van Amsterdam haar voordeel mee kan doen. De belangrijkste conclusies: Amsterdam lijdt aan de zgn ‘Dutch paradox’: er wordt voortreffelijk onderzoek gedaan, maar het leidt niet of nauwelijks tot nieuwe producten , diensten of technologieën waarmee geld verdiend kan worden. Er is geen breed gedeelde visie op de rol van het hoger onderwijs in het regionale innovatie systeem, en er is geen lange-termijn strategie. En daardoor laat de regio kansen liggen. En die zijn er zeker, want Amsterdam beschikt over een hoogwaardige kennisinfrastructuur en een sterke economische basis.

De universiteiten staan met hun rug naar de stad

Universiteiten zijn bezig met de creatie van ‘focus en massa’ door bestaande onderzoeksgroepen die goed scoren verder te versterken, zonder te kijken naar de (kennis)vraag op de markt of mogelijkheden tot synergie met het regionale bedrijfsleven. De OESO-onderzoekers adviseren terecht om een betere afstemming te zoeken tussen de economische kracht van Amsterdam –die ligt vooral in de creatieve industrie en de zakelijke dienstverlening- en de speerpunten van de universiteiten en hogescholen. De universiteiten doen wel hun best om kennis te commercialiseren: ze hebben bureaus voor kennistransfer opgezet, en creëren steeds meer mogelijkheden voor spin-off bedrijven. Maar het is nog te weinig, te kleinschalig en onvoldoende professioneel. De HBO’s komen er iets beter vanaf: ze zijn sterker verbonden met de regio. De instelling van lectoraten wordt toegejuicht, maar het is nog te vroeg om conclusies te trekken. De commissie waarschuwt wel alvast dat HBOs, ook in hun onderzoek, zich vooral moeten richten op praktijkgericht onderzoek en de verleiding tot ‘academic drift’ moeten weerstaan.

Het rapport ontbeert m.i. wel een diepgaande analyse over de veranderende rol van kennisinstellingen. In de huidige kenniseconomie spelen kennisinstellingen een cruciale rol, maar tegelijk zijn ze het monoplie op kennisontwikkeling kwijt (voor zover ze dat ooit hadden). Het bedrijfsleven is een belangrijke kennisleverancier geworden (want alleen met voortdurende innovatie valt nog geld te verdienen). Dat betekent dat het lineaire model van kennisoverdracht (éénrichtingsverkeer van kennis, van universiteit naar bedrijfsleven) niet meer werkt. En ook voor de onderwijsmarkt heeft de kenniseconomie grote gevolgen: Er is de afgelopen decennia een enorme private scholings- en trainingsindustrie ontstaan, die inspeelt op de behoefte van het bedrijfsleven en (semi)publieke sector om kennis te delen en mensen voortdurend bij te scholen. Wat betekent dat voor hogescholen en universiteiten?

Internationalisering?

Ook op het gebied van internationalisering is de OESO-commissie weinig lovend over de hoofdstedelijke kennisinstellingen. Letterlijk spreekt de commissie van ‘a relative failure of higher education institutes to amplify their internationalisation strategy’ (p. 13). Ten eerste komen er relatief weinig buitenlandse studenten naar Amsterdam. Amsterdam, dat zich graag afficheert als internationale stad, staat blijkbaar niet prominent op de kaart als plek om te komen studeren. En buitenlandse studenten zijn belangrijk voor een stad: ze brengen nieuwe impulsen en netwerken mee, en het zijn potentiële hoogopgeleide immigranten. Er is geen gecoördineerd beleid om Amsterdam meer op de kaart te zetten als internationale studentenstad. Dat is een gemiste kans, zeker gezien de hoeveelheid Engelstalige programma’s en aantrekkelijkheid van Amsterdam als stad. De UvA en de VU zijn nogal geschrokken en hebben direct 2,5 miljoen euro vrijgemaakt om beurzen (a raison de 20,000 Euro per student) te kunnen geven aan talentvolle Chinezen en Indiërs. Maar dat is wat al te gemakkelijk. De echte uitdaging is natuurlijk om zo goed te zijn dat buitenlandse studenten diep in de buidel willen tasten (of fondsen bij elkaar harken) om in Amsterdam te komen studeren!

Het Amsterdamse ad-hoc model voldoet niet meer. Om echt een topstad te worden is leiderschap nodig, en nieuwe sterke instituties die lijnen uitzetten, partijen duurzaam aan elkaar binden, en zorg dragen voor concrete acties. Eindhoven kan als lichtend voorbeeld dienen: daar hebben ze de Brainport Development opgericht, een ontwikkelingsmaatschappij nieuwe stijl, die zich richt iop het versterken van de kenniseconomie van de regio in brede zin: Het faciliteren van clusters, afstemmen van onderzoek en bedrijfsleven, maar ook city marketing, ontwikkeling van specifieke bedrijfsterreinen voor de kennisindustrie, en kennistransfer richting het MKB. De organisatie is sterk bemand, en wordt gedragen door alle kennispartners in de regio.

Een tip voor het nieuwe college: ga eens in Eindhoven kijken!

maandag 8 juni 2009

Wetenschapsbeleid in verwarrende tijden

Vorige week vrijdag bezocht ik een UvA-symposium met de veelbelovende titel ‘wetenschaps- en technologiebeleid in verwarrende tijden’ over de toekomst van het Nederlandse wetenschapsbeleid. Ik was geprikkeld door de uitnodiging, die bijzonder wervend was gesteld, met teksten als: ‘wat zijn de implicaties van de crisis voor de kenniseconomie? Zet de crisis hoger onderwijs en onderzoek onder druk of biedt zij juist ook kansen om vastgeroeste structuren los te wrikken? Daar moest ik heen, natuurlijk, ook al was het vrijdagmiddag en nog goed weer ook.

Helaas kwam de crisis nauwelijks ter sprake, en werd er naar mijn smaak wel erg weinig aan vastgeroeste structuren gewrikt. De eerste spreker, Rob Hagendijk (UvA) had ooit zelf op de barricaden gestaan in de sixties, maar de fut was er een beetje uit. Hij mopperde wat over de prestatiecultuur in Nederlandse universiteiten. En het gaat niet eens om Nederland: wetenschap is internationaal, en wetenschappers werken in grensoverschrijdende netwerken. Dus wat wij hier doen aan wetenschapsbeleid, doet er niet zo heel veel toe. De tweede spreker, Loet Leyesdorf (UvA), had heel veel internationale cijfers verzameld over uitgaven aan onderzoek en de wetenschappelijke prestaties van landen. Hij liet o.a. zien dat Nederland met heel weinig geld in staat is om toch veel publikaties te scoren (de vraag is alleen hoe lang nog). En in Zweden hebben ze hele andere discussies dan bij ons. Zij geven heel veel (meer dan 3% van het BBP) uit aan R&D, maar scoren slecht op veel economische parameters. Hoe kan dat? En wist U dat een wetenschappelijke publikatie (in Nederland) gemiddeld 132,000 dollar heeft gekost? Best veel, vind ik zelf. Zie www.leydesdorff.net/roadmap

Het interessantste verhaal kwam van Peter Baggen, van de AWT (adviesraad Wetenschap & Technologie). Hij slaagde erin om in korte tijd een relevante (maar weinig vrolijkmakende) analyse te maken. Ik vat zijn betoog hieronder samen.


Een paar nare maar ware feiten over de Nederlandse kenniseconomie (en dan vooral het universitaire onderzoek)

  1. Per saldo verliest Nederland hoger opgeleiden: er vertrekken er meer naar het buitenland dan dat er hier naartoe komen.
  2. ‘Harvard aan de Amstel’: Forget it. Nederland geeft per jaar 5 miljard uit aan alle universiteiten bij elkaar. Dat is minder dan de begroting van Harvard (8 miljard dollar)
  3. 75% van de Nederlandse burgers vindt academisch onderzoek niet belangrijk. Er is dus geen maatschappelijk en politiek draagvlak (‘we moeten beter naar de burgers luisteren!’) om er meer geld in te pompen.
  4. Het percentage van het BBP dat we aan onderzoek uitgeven heel laag (we halen bij lange na de 3% Lissabon norm niet; of dat erg is daar schrijf ik later nog over) en gaat misschien nog wel verder omlaag. Nederlanders vinden andere dingen veel belangrijker, zoals lerarensalarissen, dus de minister van Onderwijs zal zijn geld liever daar aan besteden.
  5. Er is relatief steeds minder structureel geld (d.w.z. geld dat rechtstreekt naar de universiteiten gaat zonder verdere voorwaarden) voor academisch onderzoek We zijn van 0,9% in 1983 gezakt naar 0,6% in 2000.


Waar halen we dan meer geld vandaan?

  1. Uit Europa. De EU fondsen voor onderzoeksprojecten nemen de komende jaren toe, en daar kunnen Nederlandse wetnschappers van profiteren. In Brussel spreekt men over ‘kennis voor melk’: minder naar landbouw, meer naar kenniseconomie. Enige relatievering is op zn’ plaats: momenteel zijn de EU kaderprogramma’s goed voor slechts 5% van al het onderzoeksgeld dat in Nederland wordt besteed.
  2. Aardgasgeld. Incidentele middelen voor onderzoek zijn substantieel en groeiden de laatste jaren. Uit de aardgasbaten werd in 2008 voor 750 miljoen aan onderzoek gefinancierd. De ministeries van EZ, OC&W en LNV verdelen de poen. Hopen maar dat de olieprijs omhoog gaat!
  3. Het bedrijfsleven. Bedrijven betalen steeds meer mee aan het academisch onderzoek (al is niet iedereen daar blij mee); nu zo’n 7% van het totaal. Dat is meer dan in Belgie, Duitsland, Korea, en, onverwacht, de VS. Ongeveer een kwart van de onderzoekers aan Nederlandse universiteiten worden gefinancierd door bedrijven.
  4. Collegegeld omhoog. Het collegegeld dekt maar 12% van de werkelijke kosten van de studie (gemiddeld); de rest gaat uit de algemene pot. Maar op langere termijn worden vooral studenten zelf beter van hun studie. De private baten van het volgen van bijvoorbeeld een masteropleiding zijn hoog. Waarom niet studies met hoge private baten (economie, bedrijfskunde, rechten) duurder maken? Of laat bedrijven meebetalen aan studies in studeer-werktrajecten.

Risico’s

De sterke groei van ‘projectgeld’ voor onderzoek (van Europa, of uit aardgasbaten, of i.s.m. bedrijven) leidt tot mee nadruk op toegepast onderzoek, en het fundamentele onderzoek onder druk zetten. Ook betekent projectfinanciering veel meer bureaucratie en papierwerk, en gelobby om projecten binnen te slepen.


Projectfinanciering kan leiden tot een versmalling cq een verschralingvan de kennisbasis: steeds meer geld gaat naar onderzoek waar ‘vraag’ naar is (medisch onderzoek, nanotechnologie), en bepaalde gebieden komen braak te liggen.


....Hoger collegegeld (i.c.m. beurzenstelsel) brengt de toegankelijkheid van het onderzoek in gevaar. Onderzoek in Engeland en de VS laat zien dat de beurzen niet bij de doelgroep (talent uit achterstandswijken) terecht komt.