maandag 8 juni 2009

Wetenschapsbeleid in verwarrende tijden

Vorige week vrijdag bezocht ik een UvA-symposium met de veelbelovende titel ‘wetenschaps- en technologiebeleid in verwarrende tijden’ over de toekomst van het Nederlandse wetenschapsbeleid. Ik was geprikkeld door de uitnodiging, die bijzonder wervend was gesteld, met teksten als: ‘wat zijn de implicaties van de crisis voor de kenniseconomie? Zet de crisis hoger onderwijs en onderzoek onder druk of biedt zij juist ook kansen om vastgeroeste structuren los te wrikken? Daar moest ik heen, natuurlijk, ook al was het vrijdagmiddag en nog goed weer ook.

Helaas kwam de crisis nauwelijks ter sprake, en werd er naar mijn smaak wel erg weinig aan vastgeroeste structuren gewrikt. De eerste spreker, Rob Hagendijk (UvA) had ooit zelf op de barricaden gestaan in de sixties, maar de fut was er een beetje uit. Hij mopperde wat over de prestatiecultuur in Nederlandse universiteiten. En het gaat niet eens om Nederland: wetenschap is internationaal, en wetenschappers werken in grensoverschrijdende netwerken. Dus wat wij hier doen aan wetenschapsbeleid, doet er niet zo heel veel toe. De tweede spreker, Loet Leyesdorf (UvA), had heel veel internationale cijfers verzameld over uitgaven aan onderzoek en de wetenschappelijke prestaties van landen. Hij liet o.a. zien dat Nederland met heel weinig geld in staat is om toch veel publikaties te scoren (de vraag is alleen hoe lang nog). En in Zweden hebben ze hele andere discussies dan bij ons. Zij geven heel veel (meer dan 3% van het BBP) uit aan R&D, maar scoren slecht op veel economische parameters. Hoe kan dat? En wist U dat een wetenschappelijke publikatie (in Nederland) gemiddeld 132,000 dollar heeft gekost? Best veel, vind ik zelf. Zie www.leydesdorff.net/roadmap

Het interessantste verhaal kwam van Peter Baggen, van de AWT (adviesraad Wetenschap & Technologie). Hij slaagde erin om in korte tijd een relevante (maar weinig vrolijkmakende) analyse te maken. Ik vat zijn betoog hieronder samen.


Een paar nare maar ware feiten over de Nederlandse kenniseconomie (en dan vooral het universitaire onderzoek)

  1. Per saldo verliest Nederland hoger opgeleiden: er vertrekken er meer naar het buitenland dan dat er hier naartoe komen.
  2. ‘Harvard aan de Amstel’: Forget it. Nederland geeft per jaar 5 miljard uit aan alle universiteiten bij elkaar. Dat is minder dan de begroting van Harvard (8 miljard dollar)
  3. 75% van de Nederlandse burgers vindt academisch onderzoek niet belangrijk. Er is dus geen maatschappelijk en politiek draagvlak (‘we moeten beter naar de burgers luisteren!’) om er meer geld in te pompen.
  4. Het percentage van het BBP dat we aan onderzoek uitgeven heel laag (we halen bij lange na de 3% Lissabon norm niet; of dat erg is daar schrijf ik later nog over) en gaat misschien nog wel verder omlaag. Nederlanders vinden andere dingen veel belangrijker, zoals lerarensalarissen, dus de minister van Onderwijs zal zijn geld liever daar aan besteden.
  5. Er is relatief steeds minder structureel geld (d.w.z. geld dat rechtstreekt naar de universiteiten gaat zonder verdere voorwaarden) voor academisch onderzoek We zijn van 0,9% in 1983 gezakt naar 0,6% in 2000.


Waar halen we dan meer geld vandaan?

  1. Uit Europa. De EU fondsen voor onderzoeksprojecten nemen de komende jaren toe, en daar kunnen Nederlandse wetnschappers van profiteren. In Brussel spreekt men over ‘kennis voor melk’: minder naar landbouw, meer naar kenniseconomie. Enige relatievering is op zn’ plaats: momenteel zijn de EU kaderprogramma’s goed voor slechts 5% van al het onderzoeksgeld dat in Nederland wordt besteed.
  2. Aardgasgeld. Incidentele middelen voor onderzoek zijn substantieel en groeiden de laatste jaren. Uit de aardgasbaten werd in 2008 voor 750 miljoen aan onderzoek gefinancierd. De ministeries van EZ, OC&W en LNV verdelen de poen. Hopen maar dat de olieprijs omhoog gaat!
  3. Het bedrijfsleven. Bedrijven betalen steeds meer mee aan het academisch onderzoek (al is niet iedereen daar blij mee); nu zo’n 7% van het totaal. Dat is meer dan in Belgie, Duitsland, Korea, en, onverwacht, de VS. Ongeveer een kwart van de onderzoekers aan Nederlandse universiteiten worden gefinancierd door bedrijven.
  4. Collegegeld omhoog. Het collegegeld dekt maar 12% van de werkelijke kosten van de studie (gemiddeld); de rest gaat uit de algemene pot. Maar op langere termijn worden vooral studenten zelf beter van hun studie. De private baten van het volgen van bijvoorbeeld een masteropleiding zijn hoog. Waarom niet studies met hoge private baten (economie, bedrijfskunde, rechten) duurder maken? Of laat bedrijven meebetalen aan studies in studeer-werktrajecten.

Risico’s

De sterke groei van ‘projectgeld’ voor onderzoek (van Europa, of uit aardgasbaten, of i.s.m. bedrijven) leidt tot mee nadruk op toegepast onderzoek, en het fundamentele onderzoek onder druk zetten. Ook betekent projectfinanciering veel meer bureaucratie en papierwerk, en gelobby om projecten binnen te slepen.


Projectfinanciering kan leiden tot een versmalling cq een verschralingvan de kennisbasis: steeds meer geld gaat naar onderzoek waar ‘vraag’ naar is (medisch onderzoek, nanotechnologie), en bepaalde gebieden komen braak te liggen.


....Hoger collegegeld (i.c.m. beurzenstelsel) brengt de toegankelijkheid van het onderzoek in gevaar. Onderzoek in Engeland en de VS laat zien dat de beurzen niet bij de doelgroep (talent uit achterstandswijken) terecht komt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten