vrijdag 9 september 2011

Buitenlandse investeringen in Nederlandse regio’s in Europees perspectief

Het Planbureau voor de Leefomgeving presenteerde gisteren een rapport over buitenlandse investeringen in Nederlandse regio’s, in Europees perspectief (en dan vooral kennisintensieve investeringen). Interessant, want meestal worden alleen landen vergeleken. Veel steden en regio’s proberen buitenlandse kennisbedrijven te lokken. Ze creëren banen, en brengen wellicht nieuwe kennis mee, die doorsijpelt naar andere bedrijven. Er zijn soms ook problemen: denk aan Organon: overgenomen door een buitenlands bedrijf, en een paar jaar later opgedoekt. Hedgefunds die gezonde bedrijven kaalplukken.

Het PBL onderzocht hoeveel buitenlandse (kennisintensieve) bedrijven in Nederlandse regio’s zijn gevestigd, vergeleken met andere regio’s, en welke regionale kenmerken van invloed zouden kunnen zijn. Nederlandse regio’s worden vergeleken met topregio’s in Europa.

Grote verschillen
De studie laat zien dat regionale verschillen aanzienlijk zijn: de bulk van buitenlandse kennisbedrijven vestigt zich in een beperkt aantal stedelijke regio’s in Europa, vooral regio’s die goed bereikbaar zijn, een hoog opgeleide (en internationaal georiënteerde) beroepsbevolking hebben. Maar wat bepaalt nu precies het ‘succes’ van die regio’s? De PBL studie gaat op zoek naar deze factoren, en onderzoekt ook hoe de Nederlandse topregio’s scoren t.o.v. de Europese topregio’s. Het blijkt dat bereikbaarheid en toegang tot markten de belangrijkste verklaringen zijn voor buitenlandse investeringen in kennisintensieve bedrijven. De kennisbasis is iets minder van belang (wel belangrijk voor high-tech industrie en –diensten).

Onze toppers
Wat zijn dan de Nederlandse topregio’s in het rapport? Hou je vast, het zijn: Noord Holland (34% van alle investeringen in NL), Zuid-Holland (22%) en Noord-Brabant (15%). Vraag: Waarom naar provincies gekeken, en niet naar stedelijke agglomeraties? Antwoord: daar waren geen data van.

Nieuwe inzichten?
De studie biedt een heel goed literatuuroverzicht over buitenlandse investeringen in regio’s. En veel aardige cijfers, bijvoorbeeld over de herkomstregio’s van buitenlandse investeringen in de verschillende Nederlandse regio’s, en analyses van factoren die het verschil verklaren. Maar helaas levert het lijvige empirische werk weinig nieuwe inzichten op. Waarom niet?

1. De definitiekeuze van buitenlandse investeringen roept vraagtekens op. De auteurs hebben alleen data over de eigendomstructuur van bedrijven. Dat maakt het heel lastig om onderscheid te maken tussen greenfield investeringen en meerderheidsdeelnames. Terwijl de impact van een buitenlandse overname (‘Bank of Scotland neemt een 50% belang ABN/AMRO’) heel anders is dan die van een greenfieldinvestering (‘HP opent researchcentrum in Eindhoven’). De auteurs bedachten een truc: ze veronderstellen dat jonge bedrijven (opgericht tussen 2003 en 2010) die voor meer dan de helft in buitenlandse handen waren (in 2010) waarschijnlijk greenfield investments zijn geweest. Want ‘jonge bedrijven zijn meestal geen acquisitiedoelwit”. Die bewering wordt verder niet gestaafd maar is wel vrij fundamenteel.

2. De studie kijkt naar provincies, en in het buitenland vaak weer andere eenheden. Dat roept vragen op. Neem Noord Brabant: er is een aanzienlijk verschil tussen het Westen van Noord Brabant (veel logistiek en value added logistics, vanwege de positie tussen Rotterdam en Antwerpen), en Oost Brabant, met de high tech industruie rond Eindhoven. De auteurs maken soms vreemde vergelijkingen, bijvoorbeeld tussen de regio Inner Londen en onze provincies, waar dan ook nog conclusies aan worden verbonden: “Although in North Holland and South Holland the share of employees working in knowledge-intensive services was much higher than the European average, Inner London had a much stronger specialisation in this field”. Het zou pas raar zijn als dat niet zo was.

3. Om kennisintensieve investeringen te scheiden van niet-kennisintensieve investeringen is gekozen om een aantal NACE-sectoren als ‘kennisintensief’ te benoemen (dat doet Eurostat ook). De NACE-indelingen zijn m.i. echter fundamenteel ongeschikt om kennisintensieve activiteit te onderscheiden van ‘niet-kennisintensieve’ activiteit. Elke sector heeft kennisintensieve en minder kennisintensieve ondernemingen en functies. Het was wellicht beter geweest om bijvoorbeeld naar het opleidingsniveau van werknemers te kijken.

4. De studie is een momentopname: er zijn alleen data voor het jaar 2010 gebruikt. We krijgen daardoor helaas geen beeld welke regio’s het beter zijn gaan doen, en welke minder.

5. Er staan nogal veel weinig verrassende conclusies en constateringen in. Bijvoorbeeld: Regio’s met een technologieprofiel trekken vooral technologiebedrijven aan; regio’s die meer op diensten zijn gericht, trekken vooral investeringen in die sector aan. 

6. Ik mis een analyse over hedgefunds, speculanten, agressieve buitenlandse investeerders die op snel gewin uitzijn, ofwel de loskoppeling tussen de financiële economie en de reële economie.

7. De studie geeft geen nieuw inzicht in de effecten van buitenlandse investeringen op de regionale economie. Brengen bedrijven kennis mee, of tappen ze juist kennis af? Nemen ze expats in dienst, of vooral Nederlands personeel? Wat voor voorzieningen hebben ze nodig? En: in hoeverre verandert er eigenlijk iets nadat een buitenlands bedrijf de boel heeft overgenomen? (denk aan Organon in Oss…). Gaan ze meer of juist minder samenwerken met lokale kennisinstellingen? Wat is de rol van innovatiebeleid, of gaat het vooral om fiscale incentives? Helaas geen nieuwe inzichten.

De auteurs hebben zelf ook wel in de gaten dat hun studie weinig concrete aanwijzingen biedt voor beleidsmakers: veel specifiekere kennis is nodig over de motieven van investeerders. “Therefore, designing a policy aimed at attracting FDI to stimulate the (regional) economy requires a good understanding of the motives of different investors, because this largely determines the impact of their investments. And those differences in effects show that it is important for policymakers to be selective about which FDI one wants to attract.”. Waarom hebben ze dat dan niet onderzocht?

Dus..
To sum up: De studie is gebaseerd op matige data over buitenlandse investeringen, een twijfelachtige keuze van sectoren (selectief winkelen in de NACE indeling die stamt uit het industriële tijdperk); Het onderzoek is gedaan voor onvergelijkbare regio’s die geen relevante economische eenheid vormen (provincies in Nederland, hele andere units in het buitenland). Er wordt zekerheid gezocht in zogenaamde ‘harde data’ en kwantitatieve analyse, maar het resultaat is dat we nog steeds niet goed snappen op basis waarvan welke investeerders kiezen voor bepaalde regio’s en waardoor ze zich laten leiden.

Wat dan wel?
Hoe kom je daar dan wel achter? Selecteer een x-aantal buitenlandse bedrijven in Europa (m.n. in de speerpuntsectoren waar Nederland in wil uitblinken); Houdt diepte interviews met eigenaars en managers, om zo beter te snappen waarom bedrijven zich ergens vestigen, hoe ze naar de regio kijken, welke wensen ze hebben, en welk beleid echt bijdraagt aan het aantrekken en binden van deze bedrijven.


Nb ik weet het, ook op deze methode is e.e.a. aan te merken: revealed vs stated preferences, rationaliseringen achteraf, bias.































Geen opmerkingen:

Een reactie posten