donderdag 23 december 2010
Hollands industriebeleid voor milieutechnologie?
dinsdag 2 november 2010
Welke steden hebben het snelste internet?
maandag 1 november 2010
Gelezen in Financial Times: etnische zuiveringen in Londen (en Amsterdam?)
donderdag 28 oktober 2010
Google heeft 30 miljard, Amsterdam heeft niks
maandag 25 oktober 2010
Nature: Special issue on Science Cities
vrijdag 8 oktober 2010
Veel Europees geld naar Polen: wat doen ze ermee?
zondag 19 september 2010
Doorbreek de bureaucratie: nieuwe ideeën uit Engeland en de VS
donderdag 9 september 2010
The future of cities
woensdag 1 september 2010
Waarom komen de farma bedrijven niet naar Nederland?
zondag 1 augustus 2010
Sluiting MSD Oss: interpretaties
-De sluiting is een symptoom van het nietsontziende mondiale kapitalisme, dat niks geeft om mensen en tradities, niet aan landen of regio’s is gebonden, en op de korte termijn is gericht. Oss, bakermat van de SP, is het slachtoffer van een op winst beluste Amerikaanse multinational.
-De sluiting is een bedrijfseconomische beslissing van een multinational, die weliswaar te betreuren valt maar waar verder niet veel aan te doen is. Het is de manifestatie van de trend dat farmaceutische bedrijven naar een ‘open innovatiemodel’ toegaan, waarbij ze niet langer alle research zelf doen maar liever samenwerken met kleine, gespecialiseerde kennispartners. Misschien ook uit Oss…
-Het is een teken van het failliet van de Nederlandse kenniseconomie. Het was al niet veel, en nu blijft er helemaal weinig over. In Nederlands staat innovatie gelijk aan een langzaam voorbij trekkende stroom papier met woorden als ‘kennisvoucher’, ‘regievraagstuk’ en ‘koploperomgeving’. Zo bouw je geen kenniscluster en dat is maar weer eens bewezen.
-Kenniseconomie is niet iets voor plaatsen als Oss: geen universiteit, geen grootstedelijk milieu, geen vruchtbare face-to-face contacten, niet internationaal bereikbaar, kortom, geen geschikte innovatie-omgeving.
Ik voeg er nog een paar interpretaties aan toe:
-De case MSD illustreert de Hollandse ziekte: een sterke kennisbasis, maar geen business. Nederland behoort tot de top in wetenschappelijk onderzoek in life sciences: we zijn internationaal de nummer drie of vier. Maar dat vertaalt zich nauwelijks in business –de Nederlandse lifesciences sector is klein- , en na het vertrek van MSD ziet het er nog somberder uit.
-Life Sciences is geen motor van de Nederlandse economie: eerder een forse kostenpost. De case MSD toont de risico’s van specifiek innovatiebeleid gericht op een bepaalde sector. Biomedisch onderzoek kan in Nederland niet bestaan zonder een enorme bijdrage van de staat. Veel onderzoek van de universiteiten wordt door overheidsgeld gefinancierd (1e geldstroom of NWO), aangevuld met bijdragen van de farmaceutische industrie.Het top-instituut Pharma heeft een budget van 260 miljoen, waarvan maar een kwart door bedrijven wordt ingebracht, de rest door de overheid en de universiteiten (ook overheidsgeld). Voornaamste doel van het instituut is ‘valorisatie’: wetenschappelijke kennis omzetten in economische waarde. En daar komt nu nog minder van terecht.
-Aan technische/wetenschappelijke kennis wordt een hogere waarde toegekend dan andere soorten kennis en vaardigheden. Impliciet wordt verondersteld dat het erger is dat een bioloog of techneut zijn baan verliest dan een salesmanager of fiscalist. Waarom verdienen de laatste twee dan eigenlijk zoveel meer (zonder subsidies)? Omdat de markt hun kennis wel op waarde schat.
donderdag 8 juli 2010
Gelezen in NRC-Handelsblad: MSD weg uit Oss
MSD, een reuzenfarmaceut met 100.000 werknemers, moet bezuinigen. Het bedrijf schrapt wereldwijd 15000 banen, waarvan 2.175 in Oss. Opmerkelijk is dat de onderzoeksafdeling wordt opgedoekt (gespecialiseerd in anticonceptie en vruchtbaarheidsbehandelingen) maar dat de productieactiviteiten wel blijven –voor hoe lang?-. Het onderzoek wordt naar de VS verplaatst.
Is het erg dat dit gebeurt? Ja, natuurlijk voor sommige werknemers. Ook voor de regio (het was een van de grootste werkgevers van Oss), en voor Nederlandse belastingbetaler. Het bedrijf was tot voor kort het Nederlandse Organon. In 2007 werd het opgekocht door Schering Plough, dat daarna weer opging in het Amerikaanse MSD. In totaal ontving het bedrijf in de afgelopen 10 jaar 25 miljoen (!) aan onderzoekssubsidies, dat is de helft van alle subsidies voor de life science industrie. De resultaten daarvan –in de vorm van nieuwe producten en patenten, die veel geld op kunnen leveren- komen nu dus niet in Nederland terecht, maar in de VS. MSD was vooral geïnteresseerd in de nieuwe patenten –o.a. voor een medicijn tegen schizofrenie-, en niet in de onderzoekscapaciteit in Oss.
Zijn we de kennis en kenniswerkers nu kwijt? Niet per se. Sommige werknemers zullen wellicht naar de VS verhuizen; anderen zoeken een baan in de Nederlandse life science industrie.
Minister Maria van der Hoeven kan niks doen, zegt ze: een bedrijf mag zijn eigen afwegingen maken. Intussen ligt er een levensgrote vraag op het bordje van EZ: wat zijn de gevolgen voor het innovatiebeleid? Hoe er bijvoorbeeld voor te zorgen dat onderzoekssubsidies niet over de grens gesluisd worden. Ik zou wel eens willen weten wat het maatschappelijk rendement is van nationale onderzoeks- en innovatiesubsidies in een hyper-mondiale kenniseconomie.
MSD kijkt nu of er een ‘life science campus’ ontwikkeld kan worden waar kleine bedrijven zich kunnen ontwikkelen. Maar zoveel van dit soort bedrijven zijn er niet, en de kans dat de ontslagen werknemers van MSD massaal voor zichzelf gaan beginnen is heel klein: in deze sector is het starten van een bedrijf heel moeilijk gezien de complexiteit, de strenge testen en de grote onzekerheid of onderzoek wel zal leiden tot nieuwe commerciële successen. Bovendien zijn er al minstens drie steden in Nederland die een life sciences cluster ambiëren: Leiden, Amsterdam, en Utrecht. Misschien is het beter om daarbij aan te haken in plaats van nog meer versnippering te creëren. In Europa zijn er maar heel weinig life sciences clusters die er echt toe doen: Kopenhagen/Malmo, Munchen, Parijs, en Cambridge/Oxford. In Nederland kunnen we in die ‘league’ alleen meespelen als de krachten gebundeld worden.
vrijdag 2 juli 2010
Slimme nieuwe campus in Aken
Deze week heb ik een studiereis georganiseerd naar Aken, om meer te weten te komen over de ambitieuze plannen voor een nieuwe campus. Ik ben onder de indruk geraakt van de degelijke en doordachte manier waarop men te werk gaat.
Aken heeft een grote technische universiteit, een van de grootste van Duitsland: de RWTH (Rheinisch-Westfalische Technische Hochschule).
Alle technische disciplines zijn vertegenwoordigd, en een aantal jaar geleden kreeg de RWTH het predicaat ‘excellente universiteit’ en behoort daarmee tot de elite van onze oosterburen. Alleen: de stad profiteerde van oudsher economisch maar weinig van haar kennisinstelling. Studenten vetrokken na hun studie, vooral richting het zuiden (Munchen, Stuttgart) waar de meeste technologiebedijven zitten. De laatste jaren is het de RWTH gelukt om veel onderzoeksprojecten samen met de industrie op te zetten. Het is nu de universiteit met de grootste projectportefeuille van Duitsland, nog voor Munchen.
Op die kracht wordt nu verder gebouwd, met de ontwikkeling van een enorm ambitieus campusgebied. Op twee plekken in de stad verrijst een nieuwe campus, en de komende 10 jaren wordt 2 miljard euro geïnvesteerd. De universiteit heeft een speciaal bedrijf opgericht, de Campus GmbH, om het project te realiseren.
Bijzonder aan de campus is het sterke concept. Dat is geënt op de cluster-gedachte: zet onderzoeksgroepen naast bedrijven die in dezelfde technologie geïnteresseerd zijn, en laat ze samen nieuwe dingen bedenken. De RWTH heeft intern een aantal sterke onderzoek-speerpunten geïdentificeerd (met voldoende massa), en vervolgens aan technologiebedrijven gevraagd of ze zich in hetzelfde cluster op de campus willen vestigen. Daar moeten ze wel wat voor doen: een contract tekenen, waarin de aangeven hoeveel contractonderzoek ze gaan doen voor de universiteit, en welke onderwijsverplichtingen ze op zich willen nemen. Onderwijs is dus part of de deal: men hoopt dat de kwaliteit van het onderwijs toeneemt als managers uit het bedrijfsleven komen vertellen hoe het echt werkt. Werknemers van de bedrijven kunnen overigens tegen gereduceerd tarief een part-time masteropleiding aan de RWTH volgen. De nieuwe campus gaat dus bestaan uit een aantal gespecialiseerde ‘mini-campussen’, elk met een toekomstvast en interdisciplinair onderzoeksthema, en soms ook aangevuld met TNO-achtige onderzoeksinstituten zoals Fraunhofer.
Ik zie er wel wat in. Het sterke is dat onderzoek altijd centraal staat, en de universiteit houdt de regie. In toegepaste onderzoeksgebieden –zoals windenergie, verbrandingsmotoren, of nieuwe materialen- is het logisch om heel nauw met bedrijven samen te werken. Er zit veel kennis in bedrijven waar de universiteit niet over beschikt. In dit concept geven bedrijven echt lange-termijn commitment aan de samenwerking, en helpen ook om het onderwijs beter te maken. Het is dus veel strategischer dan voorheen. En je zet ze echt fysiek heel dicht bij elkaar.
Een ander sterk punt is de architectuur en het business-model. Huurders van de campus –bedrijven, of instellingen- kunnen aangeven wat voor faciliteiten ze nodig hebben, en daar wordt hun gebouw dan op aangepast (dan moeten ze wel 10 jaar blijven). Vervolgens wordt een investeerder gezocht. Er is ook voldoende massa, zodat er per ‘mini-cluster’ in specifieke labs kan worden geïnvesteerd. De huren zijn volledig marktconform, er zit geen cent subsidie bij. Overigens sluit het model samenwerking met externen die niet op de campus zitten geenzins uit.
En: Het werkt. Al meer dan 80 bedrijven hebben een samenwerkingsovereenkomst getekend en komen dus naar de campus; de meeste daarvan waren voorheen niet in Aken actief. Al met al wordt verwacht dat er 5,000 kenniswerkers bijkomen dankzij de campus. De bedrijven komen heel graag, ook al omdat het (oa door de vergrijzing) steeds moeilijker wordt om aan afgestudeerde technici te komen. Dit concept biedt hun de kans om bovenop het talent te zitten.
De Duitsers hebben het goed voor elkaar, en zo’n kijkje over de grens zet ook de situatie in Amsterdam even in perspectief. En dat stemt niet vrolijk. Vergelijk dit doordachte concept met ‘onze’ Amstelcampus en het Science Park, en je beseft welke kansen er in Amsterdam blijven liggen. En je krijgt als stad of universiteit niet elk jaar de kans om een campus te bouwen.
Stedenbouwkundig vind ik het overigens allemaal wat minder geslaagd in Aken. Er wordt te weinig gemixt (vooral in het verstgelegen deel van de campus), en waarschijnlijk kun je er na werktijd een kanon afschieten omdat er verder in het gebied niks te doen is.
Voor wie meer wil weten:
http://www.rwth-aachen.de/go/id/zdb
maandag 28 juni 2010
donderdag 24 juni 2010
Aan het lezen: The rational optimist: how prosperity evolves: deel 1
Matt Ridley is een briljante bioloog die de economie heeft ontdekt. Hij stelt vragen die economen vaak niet meer stellen. Eindelijk weer een boek waarvan ik nu al het moment vrees dat het uit is.
Dit boek gaat over de ultieme bron van onze welvaart: ruilhandel en specialisatie. Bij welvaart denk je al snel aan geld. Fout: het gaat om tijd. Welvaartswinst ontstaat als je tijdwinst weet te boeken door dingen slimmer te doen. Hoe lang moet je werken om een bepaalde hoeveelheid te consumeren?
In 1910 moest de gemiddelde Engelsman 90 uur werken om een kort telefoongesprek tussen Londen en New York te kunnen betalen. Anno 2010 nog maar 2 minuten. In 1950 kostte het een half uur werken om een cheeseburger te kunnen betalen; nu nog maar drie minuten. In de middeleeuwen moest een boer de hele dag hard werken voor een karige maaltijd en een schamel dak boven het hoofd. Anno 2010 hebben de meeste mensen na 1 uur werken het geld voor eten al verdiend, en na 3 uur ook hun hypotheek.
De welvaart is ongelofelijk toegenomen. Interessante observatie: Voor het eerst in de geschiedenis kan de gemiddelde burger het zich kan permitteren om uit eten te gaan, en een ander voor zich te laten koken. En kan hij kiezen uit een onmetelijke variëteit van maaltijden waar Louis XVI alleen maar van kon dromen. Ongekend.
Imenad heeft uitgerekend dat er in een stad als Londen 1 miljard verschillende producten te koop zijn.
Het is niet efficiënt om alles wat je consumeert zelf te maken. Wie lukt het om een computer te bouwen, of een auto? De menselijke soort is er in geslaagd, dankzij handel en specialisatie, om een gigantische collectieve intelligentie op te bouwen. Daarmee lukt het onze soort om wonderen te verrichten. Hoe is dat ontstaan? Heel lang leefden neanderthalers en andere mens-achtigen op aarde zonder te handelen, te specialiseren of te innoveren. Hij leefde in een kleine stam, had de neiging om iedereen buiten de stam als vijand te zien –en te vermoorden waar mogelijk-. Hij gebruikte ‘technologie’, zoals een handbijl van steen, maar maakte die zoals een vogel een nest bouwt: mechanisch, instinctief, en iedere keer hetzelfde. Wanneer ging de mens over tot handel en specialisatie, en brak hij daarmee definitief los van de dierenwereld?
Het heeft met koken te maken, zegt Ridley. De mens ontdekte vuur, en koken. En dat leidde, 200.000 jaar geleden, ergens in Afrika, tot de allereerste specialisatie en arbeidsdeling: die tussen mannen en vrouwen. Mannen gaan op jacht naar vlees, vrouwen verzamelen groente, en koken. Een win-win situatie want deze specialisatie het leidt tot een gezond dieet: mannen brengen proteinen (vlees); de vrouw zorgt voor vitaminen en carbohydraten –en de man heeft ook iets te eten als hij een dag niks gevangen heeft-. Bij geen enkele andere diersoort zorgen man en vrouw voor verschillende soorten voedsel, en delen het samen.
Deze slimme Afrikanen hadden grotere overlevingskansen, en breidden zich uit. En gingen verder met arbeidsdeling: eerst binnen de stam, daarna ook daarbuiten. De eerste tekenen van echte ruilhandel tussen stammen dateren van 82.000 jaar geleden. En vanaf toen ging het snel.
zaterdag 12 juni 2010
Tip voor Mark Rutte: ga eens langs bij Jeffrey Sachs voor een goed advies
Deze week fileert topeconoom Jeffrey Sachs in de Financial Times het economische beleid van de VS van de afgelopen paar jaar. Ik denk dat zijn analyse ook voor Europa en Nederland van toepassing is. Wat ging er allemaal mis?
Toen de crisis uitbrak, begonnen overheden bakken met geld uit te geven aan stimuleringspakketten (geleerd van Keynes) in de hoop de dreigende massawerkloosheid af te wenden: Sloopregelingen voor auto’s, naar voren halen van infrastructuurprojecten, belastingvoordelen voor het MKB etc.
Dit beleid was gebaseerd op een aantal dubieuze veronderstelligen namelijk 1) dat een korte-termijn impuls de economie een zetje in de goede richting zou geven, 2) dat een tijdelijke vergroting van het overheidstekort/staatsschuld geen probleem zou zijn en 3) dat je met versneld projecten uitvoeren zowel korte en lange termijn ambities zou kunnen combineren. Dit alles was zo aantrekkelijk dat politici de verleiding niet konden weerstaan om massaal de buidel te trekken.
Wat is er dan mis met dit verhaal? Sachs noemt de volgende misvattingen.
Ten eerste: het groeimodel dat we hadden –gebaseerd op lenen, consumeren en stijgende huizenprijzen- deugde niet, maar politici probeerden dit verkeerde vliegwiel weer aan te zwengelen door allerlei kotsbare stimuleringsmaatregelen. Maar er moest gewoon een keer een correctie komen.
Ten tweede: je kunt niet straffeloos het begrotingstekort laten oplopen (zoals Obama, Bos/Balkenende e.v.a. deden) als je de markten niet tegelijk overtuigt dat je het daarna weer omlaagbrengt: zie de Eurocrisis. Hier doet Nederland het trouwens beter dan de VS, waar belastingverhogen echt taboe is en overheidsuitgaven (en dienstverlening) al zo laag zijn dat er weinig meer te bezuinigen valt –behalve dan misschien op defensie. Ergo: hoe gaan de Amerikanen ooit hun tekort wegwerken?
En nu gaat het weer mis: veel Europese overheden kondigen draconische bezuinigingen aan (Duitsland: 80- miljard; Nederland minstens 20) om het tekort snel terug te brengen. Net zo simplistisch als de stimuleringspakketten van een jaar terug, vindt Sachs. Zijn alternatief: begin nu wel met bezuinigen, maar niet extreem. Werk met een tijdschema van 5 jaar om de overheidsfinanciën omlaag te brengen. Neem nog langer (10 jaar) de tijd om echt structurele hervormingen door te voeren in arbeidsmarkt, onderwijs en zorg. Dat gaat nu eenmaal niet in een paar jaar. Overheden moeten het publiek uitleggen dat echte economische groei wordt gecreëerd door beter onderwijs, nieuwe technologie, duurzaam produceren, en slimmer werken, en dat vraagt jarenlang volgehouden goed beleid, geen korte termijn fiscale stimuli. Tenslotte pleit Sachs voor meer herverdeling. In de VS zijn de superrijken –die de campagnes financieren- de afgelopen decennia alleen maar rijker geworden en volkomen vervreemd geraakt van de maatschappij. In Nederland geldt dit laatste ook, hoewel de inkomensverdeling er bij ons wel heel anders uitziet.
Misschien moet Mark Rutte maar eens bij Jeffrey Sachs op de koffie gaan in plaats van bij de koningin of Geert Wilders.
zondag 23 mei 2010
Read: Design driven innovation, on radical innovations
Design-driven innovation
Roberto Verganti is a well-known student of innovation management. His new book, ‘design driven innovation’, analyses the success of companies that introduce radical innovations in the market. Not technological innovations, but innovations of meanings. An example is the introduction of the Wii by Nintendo. Gaming with the Wii is a far cry from conventional gaming with a console: it is about social interaction and physical activity in the living room. It has completely changed the meaning of games, and in a few years, Wii conquered the market. In this book, Verganti mentions a lot of other examples of firms that produced this sort of radical innovations of meaning (mostly from the Italian furniture and home appliances industry).
Creating radically different meanings –making new sense of things- is potentially very profitable –see Apple and Nintendo- but how to do it? One thing NOT to do is to set up focus groups and involve users/consumers in innovation. This works for incremental innovations but not for radical ones. Rather, firms need to make new ‘propositions’ to the public. Of course this is risky: how do you know if the public will like it, and buy it? One of Verganti points is that firms need to immerse themselves in the design discourse. Rather than hiring an established top designer, firms need to actively link up with circles of artists, designers, architects and other people who are some kind of modern prophets (he calls them ‘interpreters’): they interpret the world, their imaginary power may help you to propose new meanings. Alessi, the famous Italian innovator of household appliances, does this very actively, and its CEO plays a key role personally. It’s not only about interpreting; firms need the ability to select the right interpreters and create their own vision. Linking up with these interpretors –artists, designers, architects etc.- can also help to seduce the public and prepare them to accept new propositions. These people influence global trends, and create new images that appeal to people. Harnessing their ‘seductive’ power is key.
Verganti’s book is interesting and inspiring. It has also some implications for regions and cities. One is that cities or regions with a rich cultural life and an active ‘design discourse’ are more inspiring environments for radical innovators. Verganti mentions Milan, Copenhagen, Helsinki and San Francisco explicitly but the list is longer of course. Think about the implications for regional innovation policy.
Check this site for more: http://www.designdriveninnovation.com/
donderdag 22 april 2010
De 50 meest innovatieve bedrijven ter wereld
Het innovatietempo gaat verder omhoog. 72% van de bedrijven zien innovatie als topprioriteit en 61% gaat meer aan innovatie uitgeven.
Hier staan de cijfers:
http://bwnt.businessweek.com/interactive_reports/innovative_companies_2010/?chan=magazine+channel_special+report
Patrick Lodiers gaat het beeld van de Bijlmer bijstellen
BNN voorzitter Patrick Lodiers was gisteren te gast bij DWDD om te vertellen dan hij voor 3 maanden in de Bijlmer is gaan wonen –met een camaraploeg- om te kijken hoe het leven daar nu echt is. Want het beeld dat wij er alemaal van hebben, daar klopt niks van. En het gaat natuurlijk hele mooie televisie opleveren. Zijn omroepvrienden Mathijs van Nieuwkerk en Felix Rottenberg hingen aan zijn lippen en staken hun bewondering niet onder stoelen of banken: dat je dat durft!. Felix vertelde dat hij zoiets trouwens al eens eerder had gedaan, maar eigenlijk nog veel beter: zonder camera’s, en dan in Amsterdam West, in de tijd van de opkomst van Fortuijn –toen was er echt iets aan de hand!- . En het was ook heel leerzaam geweest: Met de wijsheid van nu had hij toen de radicalisering van de moslims –culminerend in de moord op Theo van Gogh- in die buurt al zien aankomen.
De Bijlmer is dus echt heel anders dan wij allemaal denken! Lodiers had nog niet één schietpartij meegemaakt, en, nog veel aparter, sommige donkere mensen daar zijn zelfs ‘trots op Nederland’; dat zeiden ze tenminste tegen Rita Verdonk die een dagje bij Patrick te gast was geweest. De mensen leven daar nog echt op straat, als het mooi weer is. Je ziet wel groepjes hangjongeren die aan het dealen zijn maar dat hoort er gewoon een beetje bij daar, dat is de cultuur. Dat weet hij van BNN, want daar werken ook een paar van zulke mensen, die doen iets met rap. En dat je haar goedzit, dat is bij de mensen in Zuidoost echt heel belangrijk. De omroepvoorzitter vertelde honderduit, en ook hoe fijn het was dat hij als onafhankelijke journalist van zichzelf de mogelijkheid had gekregen om dit prachtige werk te mogen doen. Het komt goed met de Bijlmer, dat staat nu echt vast. Want Felix weet dat Zuidoost een soort unieke mengelmoes is van Kaapstad, New York en nog een paar steden en dat is echt uniek voor Nederland. Voor verdere kritische vragen was geen tijd want Patrick moest nog even reclame maken voor een ander belangrijk TV programma dat de jongerenomroep a.s. zondag voor het eerst gaat uitzenden. Nadat Toots Thielemans nog wat prachtige nummers had gespeeld vertrok iedereen weer lekker naar huis, in Amsterdam Zuid. Behalve Patrick natuurlijk, want die moet nog even.
woensdag 21 april 2010
De toekomst van het hoger onderwijs in Nederland
1. De commissie houdt vast aan de waarde van het onderscheid tussen WO en HBO, en pleit ervoor dat universiteiten zich weer meer moeten gaan richten op onderzoek en academische vorming (weg met de massastudies waar nauwelijks een link met onderzoek is), en HBO instellingen op beroepsonderwijs. Het klinkt goed. Maar feitelijk komen nu verreweg de meeste universitaire studenten gewoon na hun studie in een beroep terecht, en niet in het onderzoek. Moeten al die studenten in de toekomst bij het HBO aankloppen? Dat zullen ze m.i. alleen willen als de status van HBO onderwijs beter wordt, en dat lukt alleen als de moeilijkheidsgraad flink omhoog gaat, studenten meer uitgedaagd worden, en het niveau van de docenten omhoog gaat. Ik acht de meeste HBO-instellingen daartoe voorlopig niet in staat, alleen al omdat momenteel minder dan de helft van de HBO docenten een Mastertitel heeft. Voor de meeste VWO-ers is het HBO als lang geen optie meer (de VWO instroom in het HBO is gedaald van 20% in 1996 naar 10% nu) en dat zal niet snel veranderen. Het zou ook helpen wanneer er meer mobiliteit is tussen HBO onderwijs en bedrijfsleven, bijvoorbeeld via docentstages. Teveel HBO docenten weten niet (meer) hoe de praktijk in elkaar zit en studenten hebben dat snel in de gaten. Hierover zegt de commissie niets.
2. Het belonen van prestaties van de instellingen moet anders. Nu krijgen instellingen geld naar rato van het aantal studenten; dat leidt tot imitatiegedrag om maar zoveel mogelijk studenten aan te trekken (want daar is de financiering op gebaseerd), of de keuze voor ‘trendy’onderzoeksthema’s waar veel subsidie te halen is. De commissie vindt terecht dat hogescholen en universiteiten zich beter moeten profileren, en stelt dat de bekostiging meer moet plaatsvinden op basis van dat profiel i.p.v. op aantallen studenten. Maar nergens geeft men aan hoe dat zou moeten: het rapport “roept partijen op om hierover na te denken”. Het lijkt me dat de commissie op zn’ minst toch een aantal opties had kunnen bedenken, want het is een wezenlijk punt dat raakt aan de kern van het advies. Ik geloof niet in profilering via prikkels aan de aanbodzijde, dat ontaardt in bureaucratie en strategisch gedrag.
3. Professionele HBO-masters moeten volgens de commissie door de overheid bekostigd gaan worden (gebeurt nu nog niet, alleen tijdelijk), maar dan alleen als de arbeidsmarktrelevantie aantoonbaar groot is. Mijn ervaring is dat dit soort Masters veel meer ‘rendement’ opleveren –en voldoening voor de docent!- als een student een paar jaar werkervaring heeft, en de commissie constateert dat ook. Waarom niet alleen dit soort Masters bekostigen waarbij werkervaring een toelatingscriterium is? En ook een flink hogere bijdrage vragen van de student of zijn werkgever, want die profiteren er direct van.
4. De commissie constateert maar weer eens dat we in Nederland achterlopen op het gebied van life-long-learning (LLL) in het hoger onderwijs; tegelijk hebben we wel een groot aantal private aanbieders op de markt van onderwijs voor professionals (bedrijven geven bakken met geld uit aan scholing van hun meestal hoogopgeleide werknemers). De commissie noemt dit ‘onevenwichtig’, maar waarom eigenlijk? Waarom zouden marktpartijen het minder goed doen? Zij zijn bij uitstek vraag georiënteerd en veel flexibeler dan de vaak rigide HBO-opleidingen. De traditionele kennisinstellingen hebben allang geen monopolie meer op kennisontwikkeling en –overdracht; het is een vitale bedrijfstak geworden.
De commissie adviseert om LLL te stimuleren door over te gaan tot onderwijsrechten: iedereen krijgt recht op een aantal jaren onderwijs en mag zelf bepalen wanneer hij of zij er gebruik van maakt. Je kunt je afvragen waarom het een overheidstaak is om volwassenen (met werk) te subsidiëren die in hun eigen toekomst –of hobby, bijvoorbeeld kunstgeschiedenis- willen investeren. Ik mis, meer in het algemeen, een fundamentele analyse over de rol van de overheid in de onderwijsmarkt. De commissie is behoedzaam om dit politiek gevoelige punt heen gevaren, en dat is jammer.
Lees hier het hele rapport:
http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/04/13/brief-aan-de-tweede-kamer-over-rapport-commissie-toekomstbestendig-ho-stelsel.html
donderdag 15 april 2010
Geld verdienen met klimaatverandering
Klimaatbeleid wordt steeds vaker ook industriepolitiek. Hoe werkt het? Volgens mij zijn er 3 opties, allemaal met kansen en kosten/risico’s, en dan nog een vierde die wat meer utopisch van aard is.
Optie 1: De overheid maakt strenge nieuwe regels
Bijvoorbeeld: verplicht zoveel % CO2 reductie, of eisen aan duurzaam bouwen waar bedrijven zich aan moeten houden, of mixen van biobrandstoffen.
Bedrijven gaan dan innoveren, en er ontstaat nieuwe economische activiteit (die soms de oude ook verdringt, dus de vraag is wat het netto effect is). Landen met strenge (en slimme!) regels kunnen een kennisvoorsprong opbouwen, en bedrijven daar kunnen dan hopelijk die kennis later verkopen aan ‘tragere’ landen. Maar die truc werkt niet altijd. Er zijn een aantal kosten en risico’s: 1) te strenge regels jagen de (bouw)kosten op, of jagen bedrijven weg; 2) Op welk paard moet de overheid wedden? De technologie verandert zo snel dat niemand precies weet wat de toekomst brengt; 3) het is maar de vraag of de toekomstige baten van ‘kennisexport’ gerealiseerd worden en waar ze terecht komen.
Optie 2: De overheid investeert zelf grootschalig in klimaatgerelateerde activiteiten
zoals: hogere en slimmere dijken (met sensoren erin), deltawerken, waterbergingssystemen CO2 opslag etc, nieuwe grids etc.. Het kost wat extra, het werk wordt innovatief aanbesteed aan bedrijven, die daarmee de kans krijgen om kennis te ontwikkelen, die ze wellicht ook weer elders kunnen verkopen. Een vernieuwend land (of regio) kan bovendien misschien een aanzuigende werking hebben op buitenlandse bedrijven die zich graag in zo’n kenniscluster vestigen. Dergelijke argumenten wordt veel gebruikt, ook in andere discussies zoals de ontwikkeling van de JSF. De vraag is wat slimmer is: zelf veel (belasting)geld investeren in nieuwe kennisontwikkeling (vaak met onzeker perspectief), of prima technologie ‘van de plank’ kopen die elders is ontwikkeld en de belastingeuro's aan andere zaken besteden, zoals zorg of onderwijs? Dat zijn politieke keuze's.
Optie 3 De overheid geeft subsidies voor de ontwikkeling en adoptie van nieuwe klimaattechnologie.
De Duitsers en de Denen (windenergie) hebben dat goed gedaan; Daarmee wordt de kennisbasis versterkt, het opent mogelijkheden voor de groei van een nieuwe industrie, en kennisexport. Voorwaarde is wel dat de subsidies slim zijn opgezet en uiteindelijk gaan ‘renderen’, en dat blijkt in de praktijk niet gemakkelijk. Subsidies gaan ten koste van de staatskas of de belastingbetaler, en met dat geld kunnen ook andere belangrijke dingen gedaan worden; de uitvoering van subsidies kost bovendien veel geld door extra bureaucratie. En de vraag is weer: zelf ontwikkelen of van de plank kopen? Op basis waarvan precies? En: geef je subsidie voor ontwikkelen van nieuwe kennis 9die pas over jaren wordt toegepast), of juist voor het grootschalig toepassen van bestaande kenis/technologie zodat het zoden aan de dijk zet?
Veel steden en regio's (waaronder Rotterdam en Amsterdam) proberen te profiteren van de nieuwe klimaateconomie, en samen met 2 oudcollega's van de Erasmus Universiteit doe ik onderzoek naar de economische impact van klimaatadaptatie in de regio groot-Rotterdam.
Drie van mijn (oud)collega’s hebben een paper geschreven met drie voorbeelden van regio’s waar een combinatie van de opties is toegepast, met succes: Hamburg, Gothenburg en Curitiba.
En dan de laatste optie: de markt doet het zelf.
De ideale wereld: Consumenten en bedrijven worden klimaatbewust en vragen producten/diensten die daarbij passen, of de olieprijs wordt zo hoog dat duurzame energie lonend wordt. Er ontstaan zo, los van overheidsbemoeienis, nieuwe markten en nieuwe werkgelegenheid en kennis. ‘Progressieve’ landen zijn dan op termijn in het voordeel. Maar gezien het chronische korte-termijn denken van de menselijke soort moeten we daar maar niet teveel op hopen. De werkelijke kosten van klimaatverandering zijn nog altijd niet in de prijzen verwerkt....
zaterdag 27 maart 2010
Gebruikers betrekken bij innovatie?
dinsdag 23 maart 2010
OESO: Amsterdam niet klaar voor de kenniseconomie
De OESO heeft een analyse gemaakt van de rol van het hoger onderwijs (HBO en WO) in de regio Amsterdam. De studie maakt deel uit van een reeks vergelijkbare studies in steden en regio’s over de hele wereld.
Er worden harde noten gekraakt, waar het nieuwe college van Amsterdam haar voordeel mee kan doen. De belangrijkste conclusies: Amsterdam lijdt aan de zgn ‘Dutch paradox’: er wordt voortreffelijk onderzoek gedaan, maar het leidt niet of nauwelijks tot nieuwe producten , diensten of technologieën waarmee geld verdiend kan worden. Er is geen breed gedeelde visie op de rol van het hoger onderwijs in het regionale innovatie systeem, en er is geen lange-termijn strategie. En daardoor laat de regio kansen liggen. En die zijn er zeker, want Amsterdam beschikt over een hoogwaardige kennisinfrastructuur en een sterke economische basis.
De universiteiten staan met hun rug naar de stad
Universiteiten zijn bezig met de creatie van ‘focus en massa’ door bestaande onderzoeksgroepen die goed scoren verder te versterken, zonder te kijken naar de (kennis)vraag op de markt of mogelijkheden tot synergie met het regionale bedrijfsleven. De OESO-onderzoekers adviseren terecht om een betere afstemming te zoeken tussen de economische kracht van Amsterdam –die ligt vooral in de creatieve industrie en de zakelijke dienstverlening- en de speerpunten van de universiteiten en hogescholen. De universiteiten doen wel hun best om kennis te commercialiseren: ze hebben bureaus voor kennistransfer opgezet, en creëren steeds meer mogelijkheden voor spin-off bedrijven. Maar het is nog te weinig, te kleinschalig en onvoldoende professioneel. De HBO’s komen er iets beter vanaf: ze zijn sterker verbonden met de regio. De instelling van lectoraten wordt toegejuicht, maar het is nog te vroeg om conclusies te trekken. De commissie waarschuwt wel alvast dat HBOs, ook in hun onderzoek, zich vooral moeten richten op praktijkgericht onderzoek en de verleiding tot ‘academic drift’ moeten weerstaan.
Het rapport ontbeert m.i. wel een diepgaande analyse over de veranderende rol van kennisinstellingen. In de huidige kenniseconomie spelen kennisinstellingen een cruciale rol, maar tegelijk zijn ze het monoplie op kennisontwikkeling kwijt (voor zover ze dat ooit hadden). Het bedrijfsleven is een belangrijke kennisleverancier geworden (want alleen met voortdurende innovatie valt nog geld te verdienen). Dat betekent dat het lineaire model van kennisoverdracht (éénrichtingsverkeer van kennis, van universiteit naar bedrijfsleven) niet meer werkt. En ook voor de onderwijsmarkt heeft de kenniseconomie grote gevolgen: Er is de afgelopen decennia een enorme private scholings- en trainingsindustrie ontstaan, die inspeelt op de behoefte van het bedrijfsleven en (semi)publieke sector om kennis te delen en mensen voortdurend bij te scholen. Wat betekent dat voor hogescholen en universiteiten?
Internationalisering?
Ook op het gebied van internationalisering is de OESO-commissie weinig lovend over de hoofdstedelijke kennisinstellingen. Letterlijk spreekt de commissie van ‘a relative failure of higher education institutes to amplify their internationalisation strategy’ (p. 13). Ten eerste komen er relatief weinig buitenlandse studenten naar Amsterdam. Amsterdam, dat zich graag afficheert als internationale stad, staat blijkbaar niet prominent op de kaart als plek om te komen studeren. En buitenlandse studenten zijn belangrijk voor een stad: ze brengen nieuwe impulsen en netwerken mee, en het zijn potentiële hoogopgeleide immigranten. Er is geen gecoördineerd beleid om Amsterdam meer op de kaart te zetten als internationale studentenstad. Dat is een gemiste kans, zeker gezien de hoeveelheid Engelstalige programma’s en aantrekkelijkheid van Amsterdam als stad. De UvA en de VU zijn nogal geschrokken en hebben direct 2,5 miljoen euro vrijgemaakt om beurzen (a raison de 20,000 Euro per student) te kunnen geven aan talentvolle Chinezen en Indiërs. Maar dat is wat al te gemakkelijk. De echte uitdaging is natuurlijk om zo goed te zijn dat buitenlandse studenten diep in de buidel willen tasten (of fondsen bij elkaar harken) om in Amsterdam te komen studeren!
Het Amsterdamse ad-hoc model voldoet niet meer. Om echt een topstad te worden is leiderschap nodig, en nieuwe sterke instituties die lijnen uitzetten, partijen duurzaam aan elkaar binden, en zorg dragen voor concrete acties. Eindhoven kan als lichtend voorbeeld dienen: daar hebben ze de Brainport Development opgericht, een ontwikkelingsmaatschappij nieuwe stijl, die zich richt iop het versterken van de kenniseconomie van de regio in brede zin: Het faciliteren van clusters, afstemmen van onderzoek en bedrijfsleven, maar ook city marketing, ontwikkeling van specifieke bedrijfsterreinen voor de kennisindustrie, en kennistransfer richting het MKB. De organisatie is sterk bemand, en wordt gedragen door alle kennispartners in de regio.
Een tip voor het nieuwe college: ga eens in Eindhoven kijken!
maandag 1 maart 2010
New Yorkers gebruiken iPhone om te klagen bij de gemeente
New York City residents who have an Apple iPhone can now download an app that lets them attach a photo to a complaint and upload it to the city’s 311Online ser- vice. With the aid of GPS technology, a user can file a complaint about a bro- ken streetlight or a dirty vacant lot, for example, and have its location automati- cally uploaded, along with photo and message. The service will soon expand to include other mobile platforms, such as the BlackBerry smartphone.
Read more here:
http://digitalmag.govtech.com/DC/DC_Mag_Dec09.pdf